ECLI:NL:RBDHA:2021:16821

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 19 september 2021 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak op 8 november 2021 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitvoering van de uitzetting van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte in bewaring is gehouden, omdat hij rechtmatig verblijf had in Nederland van 29 september tot 2 november 2021. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf 6 oktober 2021, de dag na het sluiten van het onderzoek in een eerder beroep. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven en eiser recht op schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige bewaring gedurende 36 dagen, ter hoogte van € 3.600,-.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16831
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Schoneveld), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 september 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1990.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 oktober 2021 (in de zaken NL21.14947 en NL21.14991)
volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij naar aanleiding van zijn aanvraag van 29 september 2021 om toetsing aan het EU-recht op 13 oktober 2021 van verweerder een brief heeft ontvangen waarin onder meer is vermeld dat hij vanaf 29 september 2021 rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Deze aanvraag is weliswaar inmiddels afgewezen op 2 november 2021, maar dat neemt niet weg dat eiser vanaf 29 september 2021 tot 2 november 2021 ten onrechte in bewaring is gehouden.
5. Voorts stelt eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Zo blijkt uit de voortgangsrapportage dat met eiser geen vertrekgesprek meer is gevoerd en dat de aanvraag voor een laissez-passer (LP) pas op 5 oktober 2021 aan de Nigeriaanse autoriteiten is verzonden.
6. Over de voortvarendheid is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om zo spoedig mogelijk na 19 september 2021 de LP-aanvraag bij de Nigeriaanse autoriteiten in te dienen. Uit het dossier blijkt dat de LP-aanvraag op 24 september 2021 bij de LP-kamer is ontvangen. Op 29 september 2021 kreeg verweerder de beschikking over een kopie van eisers paspoort, die eiser bij zijn aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft overgelegd. Over die aanvraag is ook de regievoerder op 30 september 2021 via een e-mail van de gemachtigde van eiser op de hoogte gebracht. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting niet kunnen aangeven waarom de LP-aanvraag vervolgens pas op 5 oktober 2021 naar de Nigeriaanse autoriteiten is verstuurd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Deze beroepsgrond van eiser slaagt dan ook en moet leiden tot opheffing van de bewaring. Daarom kan een bespreking van de beroepsgrond over het naar aanleiding van de brief van verweerder van 13 oktober 2021 gestelde verblijfsrecht van eiser achterwege blijven.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat gedurende de te beoordelen periode vanaf 6 oktober 2021, de dag na die waarop het onderzoek van het eerste beroep (NL21.14947) is gesloten, de bewaring onrechtmatig is geweest. Het beroep is gegrond. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 11 november 2021.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 36 dagen onrechtmatige bewaring in een detentiecentrum. Voor elke dag krijgt eiser € 100,-, dus in totaal € 3.600,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.600,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op:
11 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.