ECLI:NL:RBDHA:2021:16820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.17139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met Jamaicaanse nationaliteit en de motivering van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met Jamaicaanse nationaliteit. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S. de Schutter, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 30 oktober 2021 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding, waarbij de eiser aanwezig was en werd bijgestaan door een tolk, mevrouw P. Berry.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser zich gedurende een lange periode aan het toezicht heeft onttrokken en dat er voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te handhaven. De eiser betwistte de rechtmatigheid van zijn aanhouding en stelde dat het proces-verbaal van aanhouding ontbrak, maar de rechtbank concludeerde dat dit proces-verbaal wel degelijk deel uitmaakte van het dossier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht, voldoende gemotiveerd zijn door de verweerder.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17139
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. de Schutter), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw P. Berry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Jamaicaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
Staandehouding
2. Eiser betwist ter zitting dat zijn aanhouding op een juiste grond heeft plaatsgevonden, omdat volgens eiser het proces-verbaal van aanhouding ontbreekt in het dossier. Daardoor is de reden van zijn aanhouding niet te verifiëren.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting is gebleken dat het proces-verbaal van de aanhouding van eiser wél deel uitmaakt van het dossier. Dit bleek een bijlage te zijn van een proces-verbaal op naam van een derde, dat abusievelijk aan het dossier was toegevoegd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 29 oktober 2021 is gebleken dat
zijn staandehouding een strafrechtelijke aanleiding had. Gelet hierop kan het voortraject niet door de vreemdelingenrechter worden getoetst. Deze grond kan daarom niet slagen.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. Volgens vaste rechtspraak3 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden van de maatregel van bewaring volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. Ten aanzien van de zware grond 3b voert eiser aan dat het ook van belang is dat eiser een paspoort heeft aangevraagd. Het is volgens eiser niet duidelijk waarom dit niet is meegenomen in de motivering van deze grond. De rechtbank is van oordeel dat de stelling dat eiser een paspoort heeft aangevraagd niet afdoet aan het feit dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken, door bijna twee jaar niet te voldoen aan zijn terugkeerverplichting en hier onrechtmatig te verblijven. Eiser heeft namelijk op 9 december 2019 een terugkeerbesluit ontvangen, waaraan hij geen gehoor heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3b dan ook feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Ten aanzien van de lichte grond 4c voert eiser aan dat verweerder onterecht heeft overwogen dat eiser een GBA-inschrijving moet hebben, terwijl er ook andere mogelijkheden zijn voor eiser om aan te tonen dat hij een vaste woon- en verblijfplaats heeft. Eiser heeft echter niet op een andere wijze aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk een vaste woon- en verblijfplaats heeft. Het enkel noemen van een adres is hiervoor onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank is de lichte grond 4c ook feitelijk juist en is het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd in de maatregel. Daarnaast voert eiser aan dat hij financieel wordt onderhouden door zijn vrienden en vriendin en dat hij daarom beschikt over voldoende middelen van bestaan. Dit zijn echter geen middelen waar eiser zelfstandig over kan beschikken. Eiser heeft verder niet aangetoond dat hij door zijn vrienden en vriendin wordt onderhouden. Naar het oordeel van de rechtbank is de lichte grond 4d ook feitelijk juist en is het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd in de maatregel.
6. De zware grond 3b en de lichte gronden 4c en 4d zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en deze gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden van bewaring daarom onbesproken.
Lichter middel
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, Vb.
3 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7. Eiser voert aan dat er een lichter middel opgelegd had kunnen worden. In de maatregel van bewaring overweegt verweerder dat er eerder een lichter middel is opgelegd en dat dit reden geeft om van het lichter middel af te zien. Het is echter nergens in het dossier terug te vinden dat er eerder een lichter middel is opgelegd.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser voert op zich terecht aan dat uit het dossier niet blijkt dat hem eerder een lichter middel is opgelegd. Dit neemt niet weg dat verweerder, gelet op de overige in de maatregel van bewaring genoemde omstandigheden, voldoende heeft gemotiveerd waarom is afgezien van een lichter middel. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat er geen risico op onttrekking aan het toezicht is omdat hier onvoldoende gronden voor zijn, slaagt dit beroep niet. Uit wat is overwogen onder rechtsoverweging 5 volgt dat er voldoende gronden zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Zicht op uitzetting
9. Eiser voert aan dat het onduidelijk is of er zicht op uitzetting is naar Jamaica. Hiertoe verwijst eiser naar een uitspraak van rechtbank Den Haag van 16 mei 20124, waarin is geoordeeld dat er geen zicht op uitzetting was. Daarnaast vraagt eiser ter zitting naar informatie over de uitzettingen naar Jamaica van de afgelopen twee jaar.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan valt aan te nemen dat de Jamaicaanse autoriteiten niet mee zullen werken aan de afgifte van een vervangend reisdocument. De uitspraak waar eiser naar verwijst is daarvoor te gedateerd en geeft geen overtuigende indicatie dat de afgifte van een laissez-passer op dit moment problematisch is. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 november 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.