ECLI:NL:RBDHA:2021:16819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Syrische asielzoeker in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot overdracht aan Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Syrische asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.W.J. van der Meer, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 een maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een beeldverbinding, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk, dhr. M. Fayez, en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde S. Faddach.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht aan Roemenië en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder onzorgvuldigheden in de maatregel en de afwezigheid van een belangenafweging voor lichter middelen, beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de bewaring voldoende waren en dat de eiser niet had aangetoond dat de DT&V niet gerechtigd was om zijn asieldossier te bekijken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verschrijvingen in de maatregel niet zodanig waren dat ze tot onrechtmatigheid van de maatregel konden leiden. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16963
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De gronden van de maatregel van bewaring
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3a en 3k heeft betwist. Ten aanzien van de zware grond 3a voert eiser aan dat er onder meer onterecht staat dat burgers van Syrië visum- en MVV-plichtig zijn. Ook is een citaat uit het aanmeldgehoor in de maatregel van bewaring opgenomen, eiser vraagt zich af op basis van welke bevoegdheid de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) in het asieldossier van eiser kijkt. De rechtbank overweegt dat, zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt, de motivering dat burgers van Syrië visum- en MVV-plichtig zijn een kennelijke verschrijving betreft. De rest van de motivering van de zware grond 3a is naar het oordeel van de rechtbank voldoende
om de feitelijke juistheid van de grond aan te nemen. Eiser heeft niet onderbouwd waarom
de DT&V niet gerechtigd zou zijn om, voor zover daar aanleiding voor is, kennis te nemen van eisers asieldossier. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om aan die bevoegdheid te twijfelen. Verder heeft eiser de lichte gronden niet betwist.
4. De zware grond 3a en de lichte gronden 4a, 4c en 4d samen zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat de bestreden grond 3k daarom onbesproken. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van het lichter middel er geen belangenafweging is gemaakt en dat er ten aanzien van het lichter middel geen vragen zijn gesteld tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling. Daarnaast heeft hij zich altijd gehouden aan zijn meldplicht, waardoor hem ook nu weer een meldplicht opgelegd had kunnen worden.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de belangenafweging heeft verweerder in het gehoor voor de inbewaringstelling aan eiser gevraagd of er medische omstandigheden dan wel andere omstandigheden zijn waarom eiser niet in vreemdelingenbewaring zou moeten worden gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee aan eiser voldoende gevraagd naar omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de toepassing van een lichter middel. Ten aanzien van het lichter middel heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat de meldplicht die eiser tot nu toe heeft gehad niet heeft geleid tot medewerking aan de overdracht aan Roemenië. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom terecht afgezien van het toepassen van een lichter middel, waarbij van belang is dat eiser niet meewerkt aan de overdracht aan Roemenië, omdat hij zijn coronatest weigert en dat gelet op de bewaringsgronden een risico op onttrekking bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Onzorgvuldigheden in de maatregel van bewaring
7. Eiser voert aan dat er een aantal verschrijvingen in de maatregel van bewaring staan. Zo staat er in de maatregel van bewaring dat eiser naar Frankrijk zou moeten, terwijl daar geen enkele aanleiding toe is. Ook staat er, zoals eiser ten aanzien van de zware grond
2 Artikel 5.1b, vierde lid, Vb.
3a al heeft opgemerkt, dat burgers van Syrië visum- en MVV-plichtig zijn en in het gehoor voor de inbewaringstelling is hem verteld dat hij contact kan opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Syrië. Afzonderlijk zouden deze oneffenheden volgens eiser misschien niet kunnen leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel, maar samen genomen kan hier een ander gewicht aan worden toegekend, gelet op de menselijke maat en het karakter van een maatregel van bewaring als
ultimum remedium.
8. De rechtbank overweegt als volgt. De verschrijvingen die eiser aankaart zijn onzorgvuldig, zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend, maar deze zijn niet zodanig dat zij moeten leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Eiser is naar het oordeel van de rechtbank door deze verschrijvingen niet in zijn belangen geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
9. Eiser voert aan dat het onzeker is of hij binnen een aanzienlijke tijd zal worden overgedragen aan Roemenië. Eiser zou op 11 november 2021 namelijk worden overgedragen, maar de vlucht is wegens onbekende redenen geannuleerd. Er is een volgende vlucht gepland op 16 november 2021, maar deze vlucht is niet bevestigd door de Roemeense autoriteiten. Daarnaast voert eiser aan dat, gelet op de recente ontwikkelingen omtrent het coronavirus, het onzeker is dat eiser binnen een aanzienlijke tijd zal worden overgedragen. Hierbij verwijst eiser naar de oplopende besmettingscijfers en het feit dat Nederland grotendeels rood of donkerrood gekleurd is op de kaart van de Europese Unie die de besmettingen aangeeft.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Er staat een vlucht gepland voor 16 november 2021 naar Roemenië. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het een vaste werkwijze is dat er vanuit wordt gegaan dat de vlucht door gaat, zo lang er geen afwijzing van Roemenië is. Er is geen expliciete bevestiging nodig van de Roemeense autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat dit geen reden vormt om ervan uit te gaan dat de vlucht naar Roemenië geen doorgang zal vinden. Ten aanzien van de recente ontwikkelingen omtrent het coronavirus, zijn er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog onvoldoende concrete aanwijzingen dat de overdracht aan Roemenië niet mogelijk zal zijn. Van eiser mag worden verlangd mee te werken aan de voor de vlucht verplichte coronatest. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 november 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.