In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 november 2021 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers NL21.16033 en NL21.16035. Verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. S.B. Kleerekooper, hadden een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in te stellen na de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen waren op 6 oktober 2021 niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door de verzoekers.
De voorzieningenrechter heeft op 28 oktober 2021 de verzoeken behandeld, waarbij ook andere zaken (NL21.16032 en NL21.16034) aan de orde kwamen. Tijdens de zitting waren de verzoekers aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk, mevrouw L. Pomper. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, heeft zich laten horen.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat, gezien de uitspraak in de bodemzaken, een voorlopige voorziening niet meer nodig was en heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft de Staatssecretaris wel veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op € 1.496,-. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de rechtsbijstand die door een derde is verleend. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.