ECLI:NL:RBDHA:2021:16795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.6068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf bij echtgenoot op basis van middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij haar echtgenoot, die een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 17 mei 2019, omdat het inkomen van de referent onvoldoende was. Na een nieuwe aanvraag op 1 april 2020, werd het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 25 maart 2021.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 13 augustus 2021. Eiseres voerde aan dat verweerder de beoordeling had moeten baseren op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die in bezwaar was overgelegd, in plaats van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die bij de aanvraag was ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat referent ten tijde van de aanvraag over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd beschikte. De rechtbank concludeerde dat de ongerijmdheden en discrepanties in de overgelegde documenten niet waren weggenomen.

De rechtbank oordeelde verder dat verweerder niet verplicht was om eiseres of referent te horen in de bezwaarfase, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6068
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L. Sinoo), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Procesverloop

In het besluit van 23 juni 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf bij echtgenoot’ afgewezen.
In het besluit van 25 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2021 op zitting behandeld. Dhr. [referent] (referent) is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr.
O. Othman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Syrische nationaliteit en geboren op [1997] . In 2017 is eiseres met referent getrouwd. Referent heeft een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2. Op 11 maart 2019 heeft eiseres een mvv aangevraagd met als doel ‘verblijf bij echtgenoot’. Op 17 mei 2019 is deze aanvraag afgewezen omdat het inkomen van referent als zelfstandig ondernemer onvoldoende was. Op 1 april 2020 heeft eiseres opnieuw een mvv aangevraagd. Deze procedure gaat over de laatste aanvraag.
3. In geschil is of referent aan het middelenvereiste voldoet zoals staat omschreven in artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat referent niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.
De twee overgelegde arbeidsovereenkomsten
4. Eiseres voert aan dat verweerder zijn beoordeling had moeten baseren op de in bezwaar overgelegde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en niet op de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die is overgelegd bij de aanvraag. Eiseres stelt dat referent tijdens de aanvraag al een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had. Vanwege misverstanden tussen zowel de werkgever en het administratiekantoor, als tussen de werkgever en referent stond dit niet op de arbeidsovereenkomst vermeld. Volgens eiseres mag zij niet op deze misverstanden worden afgerekend. Bovendien is het bestreden besluit onduidelijk en onvoldoende gemotiveerd.
5. Verweerder heeft erop gewezen dat bij de aanvraag een loonstrook van april 2020 is overgelegd waaruit blijkt dat referent geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft. In bezwaar is echter een loonstrook van april 2020 overgelegd waarop staat dat referent wel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft. Verder is in de bezwaarfase een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd overgelegd die dezelfde datum van ondertekening en ingang heeft als de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van ongerijmdheden en discrepanties.
6. Verweerder heeft de verklaring van eiseres hiervoor dat sprake is geweest van een misverstand naar het oordeel van de rechtbank niet hoeven volgen. Eiseres heeft het gestelde misverstand niet nader toegelicht, met bijvoorbeeld verklaringen van de werkgever en/of het administratiekantoor, en daarmee niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat eiseres bij de aanvraag van 1 april 2020 meerdere stukken heeft overgelegd waaruit kan worden geconcludeerd dat referent op dat moment een arbeidscontract voor bepaalde tijd had. Dit blijkt uit de overgelegde werkgeversverklaring van 1 mei 2020, de overgelegde “Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” van 1 maart 2020, de eerste overgelegde salarisspecificatie van 30 april 2020, het document van 8 mei 2020, waarin referent de vragenlijst ‘verblijf bij partner’ beantwoordt, en het bezwaarschrift van 3 juli 2020. In de vragenlijst schrijft referent bijvoorbeeld dat hij ‘een jaarcontract’ heeft en in het bezwaarschrift stelt referent dat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht is omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat referent ten tijde van de aanvraag een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had. Ook heeft eiseres de ongerijmdheden en discrepanties ten aanzien van die arbeidsovereenkomst niet weggenomen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zijn beoordeling bij het bestreden besluit dan ook mogen baseren op de overgelegde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
1. Dit artikel luidt: “De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a.”
Voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd, is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding.
7. Voor zover eiseres heeft beoogd te betogen dat het inkomen van referent niet duurzaam is op basis van het arbeidscontract voor bepaalde tijd, volgt de rechtbank dat betoog niet. Omdat verweerder eiseres reeds heeft mogen tegenwerpen dat de arbeidsovereenkomst niet duurzaam is, bespreekt de rechtbank de beroepsgronden gericht tegen de andere door verweerder tegengeworpen voorwaarden niet. De in artikel 3.22, eerste lid, van het Vb vermelde voorwaarden kunnen immers ieder zelfstandig de conclusie dragen dat referent niet aan het middelenvereiste voldoet.

Schending hoorplicht

8. Eiseres betoogt verder dat verweerder haar en/of haar referent had moeten horen in de bezwaarfase.
9. Dit betoog volgt de rechtbank niet. Verweerder mag van het horen naar aanleiding van het bezwaarschrift afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mede bezien in het licht van wat hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan. Belangrijk daarbij vindt de rechtbank dat verweerder eiseres bij brief van 14 januari 2021 schriftelijk de gelegenheid heeft geboden om, onder meer, toe te lichten waarom de arbeidsovereenkomst nog voor afloop van de overeenkomst is omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. In de gegeven antwoorden heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven te zien om eiseres dan wel referent te horen. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
27 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. M.P. Glerum L.L. Hol
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de
dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.