ECLI:NL:RBDHA:2021:16795
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf bij echtgenoot op basis van middelenvereiste
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij haar echtgenoot, die een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 17 mei 2019, omdat het inkomen van de referent onvoldoende was. Na een nieuwe aanvraag op 1 april 2020, werd het bezwaar tegen de afwijzing ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 25 maart 2021.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 13 augustus 2021. Eiseres voerde aan dat verweerder de beoordeling had moeten baseren op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die in bezwaar was overgelegd, in plaats van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die bij de aanvraag was ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat referent ten tijde van de aanvraag over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd beschikte. De rechtbank concludeerde dat de ongerijmdheden en discrepanties in de overgelegde documenten niet waren weggenomen.
De rechtbank oordeelde verder dat verweerder niet verplicht was om eiseres of referent te horen in de bezwaarfase, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.