ECLI:NL:RBDHA:2021:16794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Gambiaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 oktober 2021, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 20 oktober 2021 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de bewaring voorafgaand aan de opheffing onrechtmatig was.

Tijdens de zitting op 25 oktober 2021 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat alle relevante stukken tijdig in het dossier waren opgenomen, waardoor eiser in staat was om de rechtmatigheid van de inbewaringstelling te beoordelen. De rechtbank oordeelde dat de vertrekgesprekken, hoewel later toegevoegd, niet noodzakelijk waren voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring. Eiser had ook de mogelijkheid om deze gesprekken op te vragen en had niet gereageerd op de later toegevoegde stukken.

De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het ontbreken van identiteitsdocumenten en het risico op onttrekking aan toezicht, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16195
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.W. de Haan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. van Heerebeek-de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 oktober 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2021. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997].
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
Stukken niet op tijd ontvangen
3. Eiser voert aan dat verweerder niet op tijd stukken aan het dossier heeft toegevoegd. De rechtbank heeft in een brief aan verweerder verzocht om uiterlijk op woensdag 20 oktober 2021 voor 16.00 uur de stukken in zijn zaak te uploaden. Volgens
eiser was het dossier op dat moment nog niet compleet. In ieder geval stonden de (gestelde) vertrekgesprekken niet in het dossier en eventuele overige stukken waaruit blijkt dat eiser niet heeft meegewerkt. Hierdoor is eiser in zijn belangen geschaad, hij heeft namelijk geen volledig overzicht gekregen van de stappen die verweerder in het kader van de inbewaringstelling heeft gezet. Het is volgens eiser daarom niet duidelijk in hoeverre de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Op 20 oktober 2021 voor 16.00 uur zaten alle relevante stukken, aan de hand waarvan eiser kon beoordelen of de inbewaringstelling rechtmatig was of niet, in het dossier. De vertrekgesprekken zijn in beginsel niet noodzakelijk om te bepalen of een maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd of niet. De vertrekgesprekken zijn later, maar voor de datum van de zitting, toegevoegd aan het digitale dossier. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de vertrekgesprekken zo snel mogelijk worden geüpload in het digitale dossier, maar dat deze soms later in het dossier komen omdat de vertrekgesprekken niet gelijk plaatsvinden op het moment dat iemand in bewaring wordt gesteld. Daarnaast heeft eiser deze gesprekken ook kunnen opvragen bij verweerder. Ook heeft eiser later nog kunnen reageren op de vertrekgesprekken, toen deze aan het dossier zijn toegevoegd op 22 oktober 2021. Dit heeft eiser niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarom niet in zijn belangen geschaad.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Volgens vaste rechtspraak3 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden van de maatregel van bewaring volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3k feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser stelt hij zich na binnenkomst direct heeft gemeld, maar hij heeft in het gehoor voor inbewaringstelling van 13 oktober 2021 gezegd nooit in het bezit te zijn geweest van identiteitsdocumenten, ook heeft hij geen visum. Hierdoor is hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnen gekomen. Dat hij zich bij binnenkomst direct heeft gemeld staat los van het feit dat hij zonder documenten Nederland is binnen gekomen. Daarnaast heeft eiser geen acties ondernomen om vrijwillig te vertrekken uit Nederland en heeft hij geen gebruik gemaakt van de verschillende mogelijkheden die hem
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
werden geboden op de COA locaties. Uit het feit dat eiser zegt wel mee te willen werken, maar geen covid-test wil doen, blijkt dat eiser niet wil meewerken aan zijn uitzetting.
7. De zware gronden 3a en 3k zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden van bewaring onbesproken.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
05 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.