ECLI:NL:RBDHA:2021:16791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.15953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. S.R. Nohar, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.K. Ruijzendaal, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 26 oktober 2021.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat Spanje niet kan worden vertrouwd vanwege de slechte opvangmogelijkheden door de coronapandemie. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat er structurele tekortkomingen zijn in het Spaanse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat er geen sprake is van dergelijke tekortkomingen.

Daarnaast heeft eiser gesteld dat hij binding heeft met Nederland door zijn pleegouders, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk pleegouders in Nederland heeft en dat hij daarvan afhankelijk is. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15953
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de zaak NL21.15954, plaatsgevonden op 26 oktober 2021. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft met het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen1, omdat op grond van de Dublinverordening2 Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Nederland heeft aan Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
1. Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van Spanje ten onrechte uit gaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Spanje is zwaar getroffen door de coronapandemie, waardoor de reeds bestaande slechte opvangmogelijkheden nog slechter zijn geworden.
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
Eiser zal bij overdracht aan Spanje op straat worden gezet. Dat is een schending van artikel 3 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
2. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ondanks de coronapandemie nog steeds uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 20213. Mochten er gebreken zijn in de opvangvoorzieningen in Spanje, moet eiser daartegen in Spanje rechtsmiddelen aanwenden. Niet is gebleken dat dat niet mogelijk is. De enkele stelling dat eiser geen hulp zou krijgen is daartoe onvoldoende.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Spanje mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat sprake is van structurele tekortkomingen4 in het Spaanse asiel- en opvangsysteem en dat de opvangmogelijkheden in Spanje door het coronavirus slechter zijn geworden. De stelling van eiser dat hij bij overdracht aan Spanje in strijd met artikel 3 EVRM op straat zal worden gezet is ook niet onderbouwd. Daarbij komt dat uit de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 20215 blijkt dat hoewel de opvangvoorzieningen in Spanje vatbaar zijn voor verbetering, er geen sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten in Spanje. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Binding met Nederland
4. Verder voert eiser aan dat hij geen binding met Spanje heeft, maar wel met Nederland omdat zijn pleegouders in Nederland wonen.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij pleegouders heeft in Nederland. Daardoor is het niet duidelijk of eiser daadwerkelijk pleegouders heeft en wie zij zijn. Daarbij komt dat eiser een alleenstaande volwassen man is en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij afhankelijk is van zijn pleegouders in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser een alleenstaande volwassen man is en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij pleegouders in Nederland heeft en daarvan afhankelijk is in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft daartoe geen enkele onderbouwing gegeven. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in deze omstandigheden dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 16, eerste lid, dan wel artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door eisers asielaanvraag in behandeling te nemen.
4 Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 januari 2011,
M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, r.o. 300 en de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:199, r.o. 2.1.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
02 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.