ECLI:NL:RBDHA:2021:1678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
C/09/603037 / HA RK 20-509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een rechtspersoon wegens oprichtingsgebrek en misbruik van identiteit

In deze zaak verzoekt [verzoeker], handelend als bewindvoerder van [bewindvoerder] & Partners, de rechtbank om de ontbinding van GEBER SCHOONMAAKDIENSTEN B.V. (de BV). Hij stelt dat er een oprichtingsgebrek is, omdat hij niet op de hoogte was van de oprichting van de BV en vermoedt dat zijn identiteit is misbruikt. De BV is op 20 mei 2019 opgericht, maar [verzoeker] heeft nooit toestemming gegeven voor deze oprichting. Hij heeft aangifte gedaan van identiteitsfraude nadat hij zijn identiteitsdocumenten en bankpas kwijt was geraakt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 februari 2021, waarbij [verzoeker] en zijn bewindvoerder aanwezig waren, evenals de notaris die de oprichting heeft verzorgd. De notaris kon niet met zekerheid zeggen of [verzoeker] de oprichter was, wat de rechtbank ertoe bracht om [verzoeker] het voordeel van de twijfel te geven. De rechtbank concludeert dat er geen baten zijn voor de BV en dat de ontbinding op grond van artikel 2:21 lid 1 aanhef en onder a BW gerechtvaardigd is. De beschikking is op 18 februari 2021 uitgesproken en de rechtbank heeft bepaald dat de ontbinding met onmiddellijke ingang ingaat.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/603037 / HA RK 20-509
Beschikking van 18 februari 2021
in de zaak van
[bewindvoerder] ,
handelend onder de naam [bewindvoerder] & Partners,
gevestigd te Amsterdam,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: [verzoeker] ),
verzoeker,
advocaat mr. J.S. Vlieger te Amsterdam
en
GEBER SCHOONMAAKDIENSTEN B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam met vestiging te Zoetermeer,
(verder te noemen: de BV),
belanghebbende.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 23 november 2020 ingekomen verzoekschrift,
  • twee brieven van mr. Vlieger van 21 januari 2021 met producties 9 tot en met 12.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021.
Verschenen zijn:
  • mr. J.S. Vlieger,
  • de heer I.J. [bewindvoerder] ,
  • de heer G. [verzoeker] ,
  • mevrouw [naam ambulant begeleidster] , ambulant begeleidster van [verzoeker] ,
  • mr. N.M. Hekkema, kandidaat-notaris.
1.3.
De rechtbank heeft de BV voor de mondelinge behandeling opgeroepen door middel van een aangetekende brief. Deze brief is gestuurd naar het adres [adres 1] te [plaats]. Dat is (inmiddels: was) het adres van de bedrijfsvestiging die in het Handelsregister werd vermeld op het moment dat het verzoek werd ingediend. De brief is onbestelbaar retour ontvangen. Vervolgens heeft de rechtbank de BV opgeroepen op het adres van de Kamer van Koophandel te Amsterdam aan de [adres 2], en heeft openbare oproeping in de Staatscourant plaatsgevonden.
2. Waar gaat het in deze zaak om?
2.1.
In deze zaak verzoekt [verzoeker] de rechtbank de BV te ontbinden [1] . Hij stelt dat aan de oprichting van de BV een gebrek kleeft. In het Handelsregister is ingeschreven dat hij enig bestuurder en enig aandeelhouder van de BV is, maar dat klopt niet. Hij zou de BV hebben opgericht op 20 mei 2019 bij notaris Hekkema in Delft, maar dat is niet juist, hij weet daar niets van.
2.2.
[verzoeker] denkt dat er misbruik is gemaakt van zaken die hem toebehoren en die in een tas zaten die hij in oktober of november 2018 is kwijtgeraakt of is gestolen. In de tas zaten onder meer zijn identiteitskaart, een bankpas en een briefje met zijn pincode behorende bij de bankpas. In november 2018 ontving hij een brief van zijn bank waarin stond dat er fraude was gepleegd met zijn pinpas en dat de bank deze had geblokkeerd. Vanaf november 2018 ontving hij post, waaronder veel verkeersboetes, gericht aan de BV, maar hij heeft daar geen aandacht aan besteed. [verzoeker] heeft op 29 november 2019 aangifte gedaan van identiteitsfraude.
2.3.
Duidelijk is, uit facturen en brieven, dat er op naam van de BV diverse transacties zijn verricht. Er zijn luxe auto’s gehuurd maar de huur is onbetaald gebleven. Hij heeft, zo stelt [verzoeker] , hier niets mee te maken gehad.
2.4.
[verzoeker] werd ter zitting vergezeld door zijn bewindvoerder. Deze verklaarde dat [verzoeker] verstandelijk beperkt is. In de tijd waarin [verzoeker] de tas kwijtraakte was de ondersteuning die [verzoeker] nodig heeft niet goed geregeld. Dat is nu wel het geval. Behalve steun van zijn bewindvoerder geniet [verzoeker] ook ambulante zorg; zijn begeleidster was ook ter zitting aanwezig.
2.5.
Mr. Hekkema, de notaris die oprichting van de BV heeft verzorgd, is ter zitting gevraagd naar de gang van zaken rond de oprichting. Zij heeft de oprichter van de BV op kantoor ontvangen en heeft een gesprek met hem gevoerd. Daarbij is ook gesproken over de reden voor de oprichting van de BV. De notaris zei dat dat de oprichter vaardig communiceerde. De notaris verklaarde dat [verzoeker] , die ze nu tegenover zich zag zitten en hoorde spreken, “de man kon zijn” die ze op kantoor heeft ontvangen als de oprichter van de BV. Met zekerheid kon ze dat niet zeggen; het bezoek van de oprichter vond inmiddels bijna twee jaar geleden plaats.
2.6.
De rechtbank heeft met [verzoeker] ter zitting gesproken. [verzoeker] maakte een wat timide indruk en kwam jonger over dan op grond van zijn leeftijd (nu 20 jaar) verwacht zou worden. [verzoeker] verklaarde niets te weten van de oprichting van de BV en van activiteiten die daarin verricht (zouden) zijn. Aan post die hij op zijn woonadres ontving (dat kunnen ook enveloppen van de notaris zijn geweest) heeft hij (en kennelijk ook zijn moeder bij wie hij woonde en woont) geen aandacht besteed. Bij een notaris was hij nooit geweest. Op de vraag of hij zijn spullen, al of niet tegen betaling, ter beschikking had gesteld aan iemand antwoordde hij ontkennend; zoiets zou hij nooit doen, hij was zijn tas echt kwijtgeraakt en had gedacht dat die wel weer zou opduiken. Dat [verzoeker] pas zo laat aangifte van identiteitsfraude had gedaan en daarbij de vermissing van zijn spullen meldde kon hij niet goed verklaren; hij had zich er gewoon niet druk over gemaakt. Zijn bankpas gebruikte hij eigenlijk nooit omdat hij geen inkomen had, vertelde hij.
2.7.
Ter zitting is nog besproken of het niet een optie zou zijn een aandeelhoudersbesluit tot ontbinding van de BV te nemen; daarmee zou het gewenste resultaat bereikt worden. Maar de advocaat van verzoeker vindt dat geen goed idee omdat [verzoeker] zich dan gedraagt als aandeelhouder en dat zou een verkeerde indruk wekken. Dat advies valt, meent de rechtbank, goed te begrijpen.
2.8.
Een poging om de BV te ontbinden via de Kamer van Koophandel is vooralsnog niet geslaagd; er loopt nu een beroep tegen de beslissing van de Kamer van Koophandel bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.

3.Oprichtingsgebrek, artikel 2:21 lid 1-a BW?

3.1.
De rechtbank richt zich dus op de vraag of er een oprichtingsgebrek is. De rechtbank kan niet, althans niet anders dan op gevoel, een inschatting maken of [verzoeker] wel of niet betrokken is geweest bij de oprichting van de BV. Heeft de oprichting plaatsgevonden op naam van [verzoeker] door een derde die van [verzoeker] ’s identiteit misbruik heeft gemaakt, dan is er, naar het oordeel van de rechtbank, sprake van een oprichtingsgebrek in de zin van de wet. Vanzelfsprekend zal de notariële tussenkomst bij de oprichting van een BV in het algemeen voorkomen dat identiteitsfraude plaatsvindt, maar niet ondenkbaar is dat de notaris – ook als deze zorgvuldig opereert – misleid wordt. Dat zou hier gebeurd kunnen zijn.
3.2.
Hoewel de rechtbank dus geen zekerheid heeft over het bestaan van een oprichtingsgebrek kiest de rechtbank er voor [verzoeker] het voordeel van de twijfel te gunnen. Dat doet de rechtbank op basis van de verklaring van [verzoeker] zelf, ter zitting, de toelichting van de bewindvoerder en in de wetenschap dat de notaris niet met zekerheid kon zeggen of het [verzoeker] was die zijn handtekening heeft gezet onder de oprichtingsakte. De rechtbank neemt in ogenschouw dat er geen activiteiten in de BV plaatsvinden en er geen enkel spoor is van baten. Dat [verzoeker] als belanghebbende kan worden gezien [2] is duidelijk.
3.3.
De griffier zal de ontbinding ter kennis brengen van de Kamer van Koophandel zoals de wet voorschrijft. [3] Nu uit alle feiten en omstandigheden blijkt dat er geen baten zijn, zal de rechtbank daarvan melding maken in haar beslissing. [4] Dat betekent dat vereffening, en dus de benoeming van een vereffenaar, achterwege kan blijven.

4.Als [verzoeker] toch crediteuren mocht hebben benadeeld

4.1.
Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank niet kan uitsluiten dat [verzoeker] wel op een of andere manier betrokken is geweest bij de oprichting van de BV of bij benadelingshandelingen na de oprichting.
4.2.
Nu duidelijk is dat crediteuren van de BV zich niet kunnen verhalen op vermogen van de BV omdat er klaarblijkelijk geen baten zijn, acht de rechtbank het niet nadelig voor crediteuren om [verzoeker] het voordeel van de twijfel te gunnen. Mocht [verzoeker] wel crediteuren (opzettelijk) hebben benadeeld dan zullen die crediteuren kunnen aankloppen bij [verzoeker] met een onrechtmatige daadsvordering. Zij kunnen dan zo proberen verhaal te vinden voor hun schade, met een beroep op een “persoonlijk ernstig verwijt” van [verzoeker] .

5.De beslissing

De rechtbank:
  • ontbindt de BV met onmiddellijke ingang op grond van het bestaan van een oprichtingsgebrek als bedoeld in artikel 2:21 lid 1 aanhef en onder a BW;
  • verstaat dat van aan de BV toebehorende baten niet gebleken is;
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
  • bepaalt dat de griffier aan de registers waar de BV is ingeschreven opgaaf zal doen van deze beslissing.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021. [5]

Voetnoten

1.Dat verzoek baseert hij op het bepaalde in artikel 2:21 lid 1 aanhef en onder a BW.
2.Vereist om een verzoek tot ontbinding te kunnen toewijzen, artikel 21 lid 4 BW.
3.Artikel 2:19 lid 3 BW.
4.Artikel 2:19 lid 4 BW.
5.type: 206