ECLI:NL:RBDHA:2021:16765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
C/09/620590 / JE RK 21-2688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 16 juni 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de machtiging verlengd van 1 juli 2022 tot 1 januari 2023, in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige]. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een verzoekschrift dat op 11 november 2021 is ingediend. De kinderrechter heeft de moeder en de vader als belanghebbenden aangemerkt, waarbij de moeder niet ter zitting is verschenen. De vader heeft verweer gevoerd en heeft aangegeven dat hij stappen heeft gezet in zijn ontwikkeling en dat de omgang met [minderjarige] goed verloopt. Echter, er zijn zorgen over de opvoedingscapaciteit van de vader, mede door zijn psychische problematiek en de onveilige voorgeschiedenis van het gezin. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de opvoedingscapaciteit van de vader onvoldoende zijn weggenomen en dat het risico voor [minderjarige] te groot is om bij de vader te worden geplaatst. De kinderrechter heeft daarom besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen en verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om advies over de situatie van [minderjarige].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/620590 / JE RK 21-2688
Datum uitspraak: 16 juni 2022

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 11 november 2021 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.B. Brouwer, te Den Haag,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. de Koning, te Lisse,

[pleegouders] hierna te noemen: de pleegouders.

Het procesverloop

Bij beschikking van 23 december 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 1 januari 2022 tot 1 januari 2023 en is de machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij de buurvrouw van de moeder, verlengd van 1 januari 2022 tot 1 juli 2022. De behandeling van het verzoek is aangehouden voor het overige.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • voornoemde beschikking van 23 december 2021;
  • de brief van de gecertificeerde instelling met bijlagen d.d. 8 juni 2022;
  • de brief van de gecertificeerde instelling met bijlagen, d.d. 10 juni 2022;
  • de brief van [kinderen] d.d. 13 juni 2022;
  • productie 1 en 2 van de advocaat van de moeder, d.d. 15 juni 2022.
Op 16 juni 2022 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder;
  • de pleegouders.
De moeder is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.

Verzoek en verweer

Het aangehouden deel van het verzoek strekt tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de pleegouders (zijnde de buurvrouw van de moeder en tevens familie van de vader), voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 1 januari 2023.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. Gezin Totaal van Horizon is ingezet om duidelijkheid te krijgen over de vraag of [minderjarige] bij de vader kan wonen, zoals de vader wenst. Gezin Totaal is positief over de mate waarin de vader kan voldoen aan de ontwikkelingsbehoeften die [minderjarige] heeft en ziet dat de vader hierin stappen heeft gemaakt. De opvoedingscapaciteiten en ontwikkelingsbehoeften van de vader zijn voldoende in balans, mits er jarenlange hulpverlening aanwezig blijft. De vader is bereid hieraan mee te werken en er is een goede samenwerking tot stand gebracht. De omgang tussen de vader en [minderjarige] verloopt goed.
Echter ziet de gecertificeerde instelling veel risico’s als de vader de rol als opvoeder op zich zou nemen. In het onderzoek en de verslaglegging van Gezin Totaal is geen duidelijkheid gekomen over de invloed van de risicofactoren op de opvoedingscapaciteit van de vader, zoals zijn psychische problematiek, mogelijke LVB problematiek, problematische partnerrelatie en kindermishandeling in het verleden. Vanuit de aangifte door twee kinderen uit het gezin tegen vader en de gezinscontext zijn er ook zorgen rondom de seksualiteit.
De gecertificeerde instelling heeft hier specifiek aandacht voor gevraagd bij Horizon, maar dit is onvoldoende in haar onderzoek aan de orde geweest.
De moeder heeft ook zorgen over het misbruik en verzet zich tegen plaatsing bij de vader. Verder zijn er bij de gecertificeerde instelling zorgen of er bij de vader en zijn familie, waar hij inwoont, voldoende besef en erkenning is van de aard en ernst van de opvoedproblemen, de persoonlijke problemen en andere factoren die bedreigend kunnen zijn in de ontwikkeling van [minderjarige] .
Op basis van het rapport van Gezin Totaal kan de gecertificeerde instelling niet achter een plaatsing bij de vader staan, zo is ook ter zitting duidelijk geworden. Er zal veel (blijvende) hulpverlening ingezet moeten worden en dit zal ook veel van de vader en [minderjarige] vragen. Het is van belang dat er duidelijkheid komt voor [minderjarige] , maar er moet niet lichtzinnig worden omgegaan met de zorgen die er zijn. De gecertificeerde instelling vindt het goed als de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) aanvullend onderzoek doet.
De advocaat van de moeder heeft namens de moeder ingestemd met het verzochte. De advocaat heeft naar voren gebracht dat de moeder recent weer geopereerd is en daarom niet ter zitting kan verschijnen. Ze staat achter de omgang tussen [minderjarige] en de vader, maar wil niet dat [minderjarige] bij de vader gaat wonen.
Ook twee van de kinderen van de ouders, [kinderen] hebben in een brief hun zorgen geuit en staan niet achter de plaatsing bij de vader. De tante en de oma van [minderjarige] uiten zich vaak negatief over de moeder. Ook beschrijven zij de sfeer als wantrouwend en belemmerend voor een goede schoolgang.
De moeder maakt zich veel zorgen en de situatie kost haar veel energie en stress. De moeder heeft al een aantal keer verzocht om een onderzoek door de Raad te laten doen.
Door en namens de vader is verweer gevoerd. De vader heeft naar voren gebracht dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader de afgelopen periode is uitgebreid en dat hij dit als positief heeft ervaren. De vader werkt full time op verschillende plaatsen in het land, maar heeft met zijn opdrachtgevers kunnen regelen dat hij vrij kan krijgen als hij er voor [minderjarige] moet zijn. De vader woont in bij zijn moeder en zus en daar heeft [minderjarige] ook een goede band mee. Volgende week heeft de vader een intakegesprek voor een intensieve behandeling bij PsyQ. Hij gebruikt inmiddels medicatie voor zijn ADHD waardoor hij zichzelf als rustiger ervaart. Horizon is meerdere malen bij de vader geweest en die hebben gezien dat de vader in staat is om op een positieve manier met [minderjarige] te communiceren en hem te helpen bij moeilijke situaties.
De advocaat heeft naar voren gebracht dat uit het eindverslag van Gezin Totaal blijkt dat het mogelijk is om [minderjarige] bij de vader te laten wonen. De vader heeft het traject positief doorlopen. De gecertificeerde instelling geeft op twee punten aan dat het te complex is om definitief uitsluitsel te geven, namelijk doordat de moeder geen toestemming geeft voor plaatsing bij de vader en doordat er geen zicht is op wat er in het verleden is gebeurd. De moeder communiceert niet met de vader en haar mening zal niet veranderen. Daarnaast wordt iedere keer gezegd dat er geen zicht is op het verleden, maar de zaak is door het Openbaar Ministerie geseponeerd en hier zal verder niets concreets uitkomen.
Als de Raad nu onderzoek zou doen dan komt het belang van [minderjarige] weer in de knel. Hij heeft recht op duidelijkheid en om snel te weten waar zijn perspectief ligt. Er wordt al lange tijd aan gewerkt om dat voor elkaar te krijgen en een onderzoek zal geen nieuwe informatie opleveren en alleen maar voor vertraging zorgen. Tot slot wordt er door de gecertificeerde instelling aangegeven dat er veel hulpverlening bij de vader ingezet zal moeten worden, maar de advocaat ziet dat niet terug in het eindverslag van Horizon. De vader is leerbaar en stabieler geworden en pakt dingen snel op. Er ligt voldoende basis om in de zomervakantie toe te werken naar een plaatsing bij de vader. De pleegouders hebben ook aangegeven dat [minderjarige] niet blijvend in hun gezin kan wonen omdat dit op de lange termijn praktische problemen (ruimtegebrek) zal geven. De advocaat verzoekt daarom primair om [minderjarige] bij de vader te plaatsen en subsidiair om het verzoek voor zes maanden aan te houden en te kijken of het positieve traject wat heeft plaatsgevonden bestendigd wordt en meer subsidiair dat er een onderzoek door de Raad komt als de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd.
De pleegouders hebben naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige] en dat hij zich snel heeft aangepast aan het gezin. Hij heeft wel behoefte aan duidelijkheid en vaste regels. De omgang en het contact met beide ouders verloopt goed. Op dit moment kan [minderjarige] bij hen blijven wonen, maar zij hebben zelf een groot gezin waardoor het ruimtegebrek in huis op de lange termijn voor problemen kan gaan zorgen.

Beoordeling

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsingDe kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. De vader heeft positieve stappen gezet. Ook gebruikt hij de voorgeschreven medicatie. De omgang met [minderjarige] verloopt goed en er is sprake van een goede samenwerking met de hulpverlening. Gezin Totaal geeft aan geen zorgen te hebben over de opvoedingscontext, maar de kinderrechter overweegt dat er nog veel onduidelijkheden zijn waarover in het traject en in het eindverslag van Gezin Totaal onvoldoende aandacht aan is geschonken. Dat brengt met zich mee dat de zorgen blijven bestaan over de vraag of het perspectief van [minderjarige] bij de vader (en zijn moeder en zus met wie hij een woning deelt) ligt, zoals de vader wenst, of elders (zoals de moeder meent). Die zorgen worden gedeeld door de broers en zussen van [minderjarige] .
Er is sprake van een complexe en belaste voorgeschiedenis waarbij de broers en zussen van [minderjarige] uit huis zijn geplaatst in verband met een onveilige opvoedsituatie, huiselijk geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Gezin Totaal heeft naar de huidige situatie en de interactie tussen de vader en [minderjarige] gekeken, maar er is onvoldoende duidelijkheid gekomen over de invloed van de risicofactoren – zoals deze zich in het verleden in het gezin hebben voorgedaan – en op de opvoedingscapaciteit van de vader. Verder overweegt de kinderrachter dat er onvoldoende informatie is over de opvoedsituatie bij de vader, grootmoeder en tante thuis. De grootmoeder en de tante zijn niet meegenomen in het onderzoek terwijl de verzorging en opvoeding ook grotendeels bij hen terecht zal komen als [minderjarige] bij de vader zou worden geplaatst.
Daarnaast blijkt uit het eindverslag dat de vader de zorgen ontkent en bagatelliseert en moet de vader nog beginnen met zijn intensieve behandeling bij PsyQ.
De kinderrechter overweegt dat het van belang is dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt voor [minderjarige] over zijn perspectief, maar dat de zorgen en onduidelijkheden ten aanzien van de vader onvoldoende zijn weggenomen waardoor een plaatsing van [minderjarige] bij de vader bij de huidige beschikbare informatie te risicovol is om de veiligheid van [minderjarige] te kunnen waarborgen. [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij het pleeggezin en kan daar nog langer blijven tot er meer duidelijkheid is over zijn perspectief. Het is van belang dat er ook gekeken wordt naar alternatieven voor de lange termijn als een plaatsing bij de vader niet haalbaar is. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing daarom verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Verzoek advies van de Raad voor de Kinderbescherming
Op grond van artikel 810, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de kinderrechter in zaken betreffende minderjarigen het advies van de Raad voor de Kinderbescherming inwinnen, indien dit noodzakelijk wordt geacht met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige. De kinderrechter ziet daar in dit geval aanleiding voor, omdat het traject en het eindverslag van Gezin Totaal naar het oordeel van de kinderrechter nog onvoldoende duidelijkheid heeft geboden over wat het beste voor [minderjarige] is. De kinderrechter verzoekt de Raad, als deskundige op het gebied van kinderbescherming, te adviseren over de uithuisplaatsing van [minderjarige] . In dat kader wijst de kinderrechter er op dat indien de gecertificeerde instelling aan het einde van de termijn van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] voornemens is om een verzoek tot verlenging daarvan in te dienen, dat verzoek vergezeld moet gaan van een advies van de Raad op grond van artikel 1:265j, derde lid, BW. De kinderrechter verzoekt de Raad om dit advies uit te breiden naar een onderzoek op grond van artikel 810 Rv. In het bijzonder verzoekt de kinderrechter om daarbij de hieronder genoemde vragen te beantwoorden.

1. Onderzoeksvragen:

1. Ligt het perspectief van [minderjarige] bij vader, zoals vader wenst? Daarbij verwijst de rechtbank naar punt 2 en verzoekt de Raad aan deze factoren bij haar onderzoek aandacht te willen schenken.
2. Ligt het perspectief van [minderjarige] bij zijn huidige netwerkpleeggezin? In hoeverre zijn zij bereid en in staat perspectief te bieden?
3. Welke andere optie is als perspectief voor [minderjarige] beschikbaar?
4. Zijn er andere factoren en omstandigheden die bij de beslissing over het perspectief voor [minderjarige] en zijn omgang met zijn ouders van belang kunnen zijn?

2. Mogelijk relevante factoren aan de zijde van vader met betrekking tot de vraag of het perspectief van [minderjarige] bij vader ligt:

a. Vader is zeer gemotiveerd om [minderjarige] bij zich geplaatst te krijgen. [minderjarige] vindt het fijn om bij vader te zijn.
b. Vader is inwonend bij zijn moeder en zus. Vader werkt fulltime. Deze gezinssamenstelling is niet betrokken in het onderzoek van Gezin Totaal.
c. In de brief van de kinderen [kinderen] wordt door [zoon] beschreven dat hij de periode dat hij woonachtig was bij vader, grootmoeder en tante als negatief ervaren heeft, waarbij hij enkele concrete situaties beschrijft.
d. Op [minderjarige] na zijn alle kinderen uit het gezin uit huis geplaatst in de periode dat vader en moeder nog gehuwd waren. Informatie van de jeugdbeschermer houdt in dat deze kinderen nog steeds zware problemen kennen.
e. In het gezin, toen vader en moeder nog gehuwd waren, is onder meer sprake geweest van een onveilige omgeving. In de brief genoemd onder c. wordt door de zoon de rol van vader daarin beschreven.
f. Door twee kinderen is aangifte gedaan tegen vader. Volgens vader is dit geëindigd met een bewijssepot, de [zoon] spreekt in zijn brief over een lopend onderzoek.
g. Vader en moeder hebben met de 14-jarige dochter, die aangifte heeft gedaan, geen contact meer.
h. Vader heeft de diagnose ADHD. Hij heeft recent een intake gesprek gehad voor intensieve therapie bij PsyQ.
i. De vader neemt naar eigen zeggen de hiervoor verstrekte medicatie in en ervaart daarvan positief effect.
j. Gezin Totaal heeft onderzoek gedaan en acht plaatsing van [minderjarige] bij vader mogelijk, mits er langdurige hulpverlening voor zowel [minderjarige] als vader loopt.
k. Vader heeft volgens Gezin Totaal onder meer een coach nodig in verband met LVB problematiek. Onzeker is of vader blijvend leerbaar is.
l. Tussen de ouders is geen communicatie. De moeder is ernstig ziek.
m. [minderjarige] heeft momenteel omgang met beide ouders.
n. [minderjarige] groeit op en zal dus over enkele jaren de puberfase in gaan. Hij heeft veel structuur nodig, op school is hij teruggetrokken. Ook deze fase zal aan de opvoeder eisen stellen.
o. Vader ziet de geuite zorgen van de zijde van de jeugdbeschermer volgens haar niet.
p. De wens van [minderjarige] zelf is door verschillende personen verschillend weergegeven en dus niet duidelijk.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om de Raad tijdig om het advies als bedoeld in artikel 1:265j BW te verzoeken en de Raad te attenderen op het aanvullende verzoek van de kinderrechter in deze beschikking. Om de Raad hier op voorhand van op de hoogte te stellen zal de kinderrechter een afschrift van deze beschikking aan de Raad laten toesturen.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de aan Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering verleende machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de buurvrouw van de moeder, van 1 juli 2022 tot 1 januari 2023, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming te adviseren op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en verwijst daarvoor naar de inhoud van deze beschikking;
gelast de griffier een afschrift van deze beschikking te sturen aan de Raad voor de Kinderbescherming.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2022 door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 24 juni 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.