Beoordeling
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsingDe kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. De vader heeft positieve stappen gezet. Ook gebruikt hij de voorgeschreven medicatie. De omgang met [minderjarige] verloopt goed en er is sprake van een goede samenwerking met de hulpverlening. Gezin Totaal geeft aan geen zorgen te hebben over de opvoedingscontext, maar de kinderrechter overweegt dat er nog veel onduidelijkheden zijn waarover in het traject en in het eindverslag van Gezin Totaal onvoldoende aandacht aan is geschonken. Dat brengt met zich mee dat de zorgen blijven bestaan over de vraag of het perspectief van [minderjarige] bij de vader (en zijn moeder en zus met wie hij een woning deelt) ligt, zoals de vader wenst, of elders (zoals de moeder meent). Die zorgen worden gedeeld door de broers en zussen van [minderjarige] .
Er is sprake van een complexe en belaste voorgeschiedenis waarbij de broers en zussen van [minderjarige] uit huis zijn geplaatst in verband met een onveilige opvoedsituatie, huiselijk geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Gezin Totaal heeft naar de huidige situatie en de interactie tussen de vader en [minderjarige] gekeken, maar er is onvoldoende duidelijkheid gekomen over de invloed van de risicofactoren – zoals deze zich in het verleden in het gezin hebben voorgedaan – en op de opvoedingscapaciteit van de vader. Verder overweegt de kinderrachter dat er onvoldoende informatie is over de opvoedsituatie bij de vader, grootmoeder en tante thuis. De grootmoeder en de tante zijn niet meegenomen in het onderzoek terwijl de verzorging en opvoeding ook grotendeels bij hen terecht zal komen als [minderjarige] bij de vader zou worden geplaatst.
Daarnaast blijkt uit het eindverslag dat de vader de zorgen ontkent en bagatelliseert en moet de vader nog beginnen met zijn intensieve behandeling bij PsyQ.
De kinderrechter overweegt dat het van belang is dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt voor [minderjarige] over zijn perspectief, maar dat de zorgen en onduidelijkheden ten aanzien van de vader onvoldoende zijn weggenomen waardoor een plaatsing van [minderjarige] bij de vader bij de huidige beschikbare informatie te risicovol is om de veiligheid van [minderjarige] te kunnen waarborgen. [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij het pleeggezin en kan daar nog langer blijven tot er meer duidelijkheid is over zijn perspectief. Het is van belang dat er ook gekeken wordt naar alternatieven voor de lange termijn als een plaatsing bij de vader niet haalbaar is. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing daarom verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Verzoek advies van de Raad voor de Kinderbescherming
Op grond van artikel 810, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de kinderrechter in zaken betreffende minderjarigen het advies van de Raad voor de Kinderbescherming inwinnen, indien dit noodzakelijk wordt geacht met het oog op de beoordeling van de belangen van de minderjarige. De kinderrechter ziet daar in dit geval aanleiding voor, omdat het traject en het eindverslag van Gezin Totaal naar het oordeel van de kinderrechter nog onvoldoende duidelijkheid heeft geboden over wat het beste voor [minderjarige] is. De kinderrechter verzoekt de Raad, als deskundige op het gebied van kinderbescherming, te adviseren over de uithuisplaatsing van [minderjarige] . In dat kader wijst de kinderrechter er op dat indien de gecertificeerde instelling aan het einde van de termijn van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] voornemens is om een verzoek tot verlenging daarvan in te dienen, dat verzoek vergezeld moet gaan van een advies van de Raad op grond van artikel 1:265j, derde lid, BW. De kinderrechter verzoekt de Raad om dit advies uit te breiden naar een onderzoek op grond van artikel 810 Rv. In het bijzonder verzoekt de kinderrechter om daarbij de hieronder genoemde vragen te beantwoorden.
1. Onderzoeksvragen:
1. Ligt het perspectief van [minderjarige] bij vader, zoals vader wenst? Daarbij verwijst de rechtbank naar punt 2 en verzoekt de Raad aan deze factoren bij haar onderzoek aandacht te willen schenken.
2. Ligt het perspectief van [minderjarige] bij zijn huidige netwerkpleeggezin? In hoeverre zijn zij bereid en in staat perspectief te bieden?
3. Welke andere optie is als perspectief voor [minderjarige] beschikbaar?
4. Zijn er andere factoren en omstandigheden die bij de beslissing over het perspectief voor [minderjarige] en zijn omgang met zijn ouders van belang kunnen zijn?
2. Mogelijk relevante factoren aan de zijde van vader met betrekking tot de vraag of het perspectief van [minderjarige] bij vader ligt:
a. Vader is zeer gemotiveerd om [minderjarige] bij zich geplaatst te krijgen. [minderjarige] vindt het fijn om bij vader te zijn.
b. Vader is inwonend bij zijn moeder en zus. Vader werkt fulltime. Deze gezinssamenstelling is niet betrokken in het onderzoek van Gezin Totaal.
c. In de brief van de kinderen [kinderen] wordt door [zoon] beschreven dat hij de periode dat hij woonachtig was bij vader, grootmoeder en tante als negatief ervaren heeft, waarbij hij enkele concrete situaties beschrijft.
d. Op [minderjarige] na zijn alle kinderen uit het gezin uit huis geplaatst in de periode dat vader en moeder nog gehuwd waren. Informatie van de jeugdbeschermer houdt in dat deze kinderen nog steeds zware problemen kennen.
e. In het gezin, toen vader en moeder nog gehuwd waren, is onder meer sprake geweest van een onveilige omgeving. In de brief genoemd onder c. wordt door de zoon de rol van vader daarin beschreven.
f. Door twee kinderen is aangifte gedaan tegen vader. Volgens vader is dit geëindigd met een bewijssepot, de [zoon] spreekt in zijn brief over een lopend onderzoek.
g. Vader en moeder hebben met de 14-jarige dochter, die aangifte heeft gedaan, geen contact meer.
h. Vader heeft de diagnose ADHD. Hij heeft recent een intake gesprek gehad voor intensieve therapie bij PsyQ.
i. De vader neemt naar eigen zeggen de hiervoor verstrekte medicatie in en ervaart daarvan positief effect.
j. Gezin Totaal heeft onderzoek gedaan en acht plaatsing van [minderjarige] bij vader mogelijk, mits er langdurige hulpverlening voor zowel [minderjarige] als vader loopt.
k. Vader heeft volgens Gezin Totaal onder meer een coach nodig in verband met LVB problematiek. Onzeker is of vader blijvend leerbaar is.
l. Tussen de ouders is geen communicatie. De moeder is ernstig ziek.
m. [minderjarige] heeft momenteel omgang met beide ouders.
n. [minderjarige] groeit op en zal dus over enkele jaren de puberfase in gaan. Hij heeft veel structuur nodig, op school is hij teruggetrokken. Ook deze fase zal aan de opvoeder eisen stellen.
o. Vader ziet de geuite zorgen van de zijde van de jeugdbeschermer volgens haar niet.
p. De wens van [minderjarige] zelf is door verschillende personen verschillend weergegeven en dus niet duidelijk.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om de Raad tijdig om het advies als bedoeld in artikel 1:265j BW te verzoeken en de Raad te attenderen op het aanvullende verzoek van de kinderrechter in deze beschikking. Om de Raad hier op voorhand van op de hoogte te stellen zal de kinderrechter een afschrift van deze beschikking aan de Raad laten toesturen.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.