Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer 1]
[verzoeker]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, die samen met haar minderjarige zoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat haar aanvraag niet in behandeling zou worden genomen omdat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit werd genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 26 oktober 2021, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. G.J. Dijkman, en waar ook een tolk, W. Jaafar, aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, maar heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening, aangezien er op dezelfde dag uitspraak was gedaan in een andere zaak (NL21.15608) die verband hield met het beroep van verzoekster. Hierdoor werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van griffier mr. M.A.W.M. Engels.