ECLI:NL:RBDHA:2021:16756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
C/09/590459 / JE RK 20-696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding wijziging omgangsregeling en benoeming bijzondere curator in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een jeugdzorgkwestie betreffende de omgangsregeling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009. De vader en de moeder hebben beide verzocht om wijziging van de omgangsregeling, waarbij de vader de gecertificeerde instelling de opdracht wil geven tot het inzetten van een NIKA-traject, terwijl de moeder verzoekt om een uitbreiding van de omgangsregeling naar minimaal twee uur per week. De rechtbank heeft eerder, op 29 september 2021, het ouderlijk gezag van beide ouders beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes over [minderjarige]. De rechtbank heeft in deze beschikking de verzoeken van de ouders om wijziging van de omgangsregeling aangehouden tot een nader te bepalen zitting, gelegen vóór 1 november 2022. De rechtbank heeft tevens ambtshalve een bijzondere curator benoemd, mr. I.J. Pieters, om de belangen van [minderjarige] te behartigen, gezien de tegenstrijdige belangen tussen de ouders en de gecertificeerde instelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie is om te beoordelen of uitbreiding van de omgang in het belang van [minderjarige] is en heeft daarom verzocht om nader onderzoek naar de wensen en behoeften van [minderjarige]. De rechtbank heeft ook de gecertificeerde instelling verzocht om verslagen van de therapieën van [minderjarige] te verstrekken en om te onderzoeken of de geheimhouding van de plaatsing nog noodzakelijk is. De beslissing is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 4 juli 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/590459 / JE RK 20-696
Datum uitspraak: 28 juni 2022

Beschikking van de rechtbank

Aanhouding wijziging omgangsregeling (ex artikel 1:265g BW)
Ambtshalve benoemen bijzondere curator (ex artikel 1:250 BW)
in de zaak naar aanleiding van het verzoekschrift van:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.A. Tahavol Ghoreyshi, gevestigd te Baarn.
Naar aanleiding van het verzoek van de vader is een zelfstandig verzoek ingediend door:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Erkens, gevestigd te Den Haag.
De verzoeken betreffen de minderjarige:
[minderjarige]geboren op [geboortedag] 2009 te [geboortedatum] hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt de moeder en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling) aan als belanghebbenden.

Het procesverloop

Bij beschikking van 29 september 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, onder meer:
- het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige] beëindigd;
de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes over [minderjarige] ;
  • de verlenging machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] afgewezen;
  • gehandhaafd hetgeen bij beschikking van 30 september 2020 is beslist ten aanzien van de omgang tussen de moeder en [minderjarige] en hetgeen bij beschikking van 2 juli 2019 is beslist ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige] , met dien verstande dat, mits [minderjarige] dit aankan, ingezet moet worden op uitbreiding van de omgang tussen [minderjarige] en beide ouders en het NIKA-traject of een soortgelijk traject ingezet moet worden;
  • de verzoeken van de vader en de moeder om een wijziging van de omgangsregeling met [minderjarige] aangehouden tot een nader te bepalen zitting van de meervoudige kamer, gelegen vóór 29 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder ook:
- voornoemde beschikkingen van 2 juli 2019, 30 september 2020 en 29 september 2021, inclusief de daarin genoemde processtukken;
- de brief met bijlagen van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 7 juni 2022.
De advocaat van de moeder heeft een pleitnota overgelegd tijdens de mondelinge behandeling.
Op 14 juni 2022 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de vader met zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- [informant] en steun voor de vader.
De moeder is conform wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen. De advocaat van de moeder heeft verklaard dat de zitting teveel spanningen bij de moeder oproept en dat zij daarom afwezig is.
[minderjarige] is opgeroepen voor een gesprek met de rechtbank, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruikt gemaakt. Hij heeft zijn mening ook niet op een andere manier kenbaar gemaakt aan de rechtbank.

Verzoek en verweer

De
vaderhandhaaft het verzoek aan de rechtbank om de gecertificeerde instelling de opdracht te geven tot het inzetten van een NIKA-traject of iets gelijkwaardigs voor de vader en [minderjarige] zodat objectief geoordeeld kan worden over de verdere mogelijkheden. De vader heeft een andere visie dan de gecertificeerde instelling over wat in het belang van [minderjarige] is. De gecertificeerde instelling legt de oorzaak van de spanningen van [minderjarige] rondom de omgang bij de ouders, terwijl de vader van mening is dat de spanningen te wijten zijn aan de omstandigheden waaronder de omgang plaatsvindt. De gecertificeerde instelling moet zich inspannen om deze omstandigheden te verbeteren.
Zo moet er gekeken worden naar de locatie van de omgang en de voorbereiding van [minderjarige] op de omgang. De opdracht aan [minderjarige] om zijn verblijfplaats geheim te houden tegenover de ouders moet stoppen omdat [minderjarige] nu bang is om zichzelf te verspreken tijdens de omgang. De geheimhouding van de verblijfplaats is volgens de vader bovendien niet langer nodig omdat de situatie is verbeterd ten opzichte van de periode waarin de vader uitspraken over een mogelijke ontvoering heeft gedaan. De angst voor een ontvoering is niet langer reëel. De noodzaak tot geheimhouding kan niet worden beoordeeld op basis van de vraag of de ouders de plaatsing van [minderjarige] in het gezinshuis accepteren.
De vader is daarnaast van mening dat het belangrijk is dat de bezoeken genormaliseerd en gestabiliseerd worden. Dit is niet mogelijk als de omgang steeds een periode wordt stopgezet of omgangsmomenten worden afgezegd. Daar komt bij dat uit de rapportages niet blijkt wat het stopzetten van de omgang tussen [minderjarige] en de vader met [minderjarige] doet en wat voor onrust dat voor hem met zich meebrengt. De vader heeft grote vraagtekens bij het verslag van het gezinshuis waaruit niet blijkt waarop de bevindingen zijn gestoeld. Het verslag is opgesteld in januari 2022, maar er staat niet bij door wie het is opgesteld en het is evenmin ondertekend. De onderbouwing van het standpunt van de gecertificeerde instelling berust niet op recente informatie waardoor het voor de rechtbank niet mogelijk is om te beoordelen of een NIKA-traject kan worden ingezet. Volgens de vader kan het NIKA-traject worden ingezet als gewerkt wordt aan de factoren rondom de omgang die spanningen voor [minderjarige] opleveren. Dat er slechts een minimale verbetering te zien is sinds 2022 komt doordat er slechts minimale omgang heeft plaatsgevonden. Er moet volgens de vader meer met een positieve blik naar de mogelijkheden van [minderjarige] worden gekeken in plaats van te focussen op wat hij niet kan. De omgangsmomenten lopen volgens de vader inhoudelijk goed.
De
moederhandhaaft eveneens haar verzoek. Zij verzoekt de rechtbank te bepalen dat de moeder en [minderjarige] elkaar – ook onbegeleid – eens per week mogen zien, gedurende minimaal twee uur en in een opbouw naar een dagdeel, waarbij de contacten ook mogen plaatsvinden bij de moeder thuis of bij iemand uit haar netwerk. De advocaat verzoekt mondeling tijdens de zitting om ook te bepalen dat de moeder en [minderjarige] met elkaar mogen (beeld)bellen.
Subsidiair verzoekt de moeder een onafhankelijke psycholoog de omgang te laten beoordelen, inclusief de voorbereiding van [minderjarige] op de omgang. Daarbij moet aandacht zijn voor de belasting voor [minderjarige] wat betreft de geheimhouding, begeleiding, kantoorlocatie en beperkte tijd.
Namens de moeder heeft de advocaat het volgende naar voren gebracht. De moeder meent dat de gecertificeerde instelling nooit heeft gewerkt aan een thuisplaatsing, passende hulpverlening heeft ingezet of een intensieve omgangsregeling heeft bevorderd. De gecertificeerde instelling heeft daarmee herhaaldelijk de opdrachten van de rechtbank, waaronder het overgaan tot uitbreiding van de omgang, naast zich neergelegd. Er is sinds de uithuisplaatsing veel tijd verstreken waarbij de omgang meerdere malen voor langere duur is stopgezet. Dit rijmt niet met de eerdere beschrijving van de gecertificeerde instelling dat de moeder goed aansluit bij [minderjarige] en dat de bezoeken goed en ontspannen verlopen. Het Nederlands Instituut voor Psychiatrie en Psychologie (NIFP) heeft, kort gezegd, beschreven wat het belang van de omgang en het contact tussen de kinderen en de moeder is, de noodzaak van onderzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling benoemd en aangestipt dat het belangrijk is om niet te veel tijd tussen de omgangsmomenten van de moeder en [minderjarige] te laten verstrijken.. Ondanks de adviezen van het NIFP en wederom opdrachten van de rechtbank zijn de omgangsmomenten niet verder uitgebreid omdat de moeder [minderjarige] zou belasten met volwassen gespreksonderwerpen. De moeder betwist deze stelling van de gecertificeerde instelling en dit wordt ondersteund door de gespreksverslagen van de heer [X]
De advocaat merkt op dat na de vorige mondelinge behandeling onderzocht had moeten worden welke omgangsregeling [minderjarige] aankan en of hij een NIKA-traject aankan. De gecertificeerde instelling benadrukt opnieuw dat er geen ruimte is bij [minderjarige] voor uitbreiding van de omgang onder meer vanwege zijn behandeling. Er worden echter geen verslagen van de therapie aan de ouders of aan de rechtbank overgelegd. Het gedrag van [minderjarige] komt volgens de moeder voor een groot deel voort uit de uithuisplaatsing, de weinige contacten, periodes van geen contact en de druk van de geheimhouding van zijn verblijfplaats en de negativiteit van zijn verzorgers over de ouders. De moeder is van mening dat de spanningen niet van haar afkomstig zijn en juist worden opgevoerd door de (wijze van) begeleiding. Er mag vrij weinig tijdens de bezoeken en veel onderwerpen mogen niet worden besproken. Juist dat geeft [minderjarige] spanning. De spanningen worden bovendien niet nader onderbouwd door de gedragswetenschapper of de gecertificeerde instelling. In de verslaglegging ontbreken ondertekening, een datum, en de functie van de verslaglegger. Nergens blijkt uit dat de omgang met de ouders te belastend is voor [minderjarige] vanwege de ouders. Daarbij komt dat er veel gaten zijn in de omgangsfrequentie en dit is niet goed voor de stabiliteit. Er wordt door de gecertificeerde instelling al drie jaar lang een destructief beleid voor de band tussen [minderjarige] en de moeder gevoerd. Onbelast contact met de biologische ouders is van groot belang, met name voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] en voor het succes van de pleegzorgplaatsing. Ten slotte merkt de advocaat op dat de mening van [minderjarige] in het verleden wisselend is gebleken en dat daarom niet alleen op basis van zijn mening een regeling kan worden vastgesteld.
De
gecertificeerde instellingis van mening dat het in het belang van [minderjarige] is dat de huidige omgangsregeling – zoals vastgesteld door het gezinshuis (
elke tweede maandag van de maand van 11:00 tot 12:00 uur met de moeder en aansluitend van 12:00 tot 13:00 uur met de oma moederszijde en de andere maand met de vader van 10:00 tot 11:00 en aansluitend van 11:00 tot 12:00 uur met de broer van [minderjarige]) – moet worden gehandhaafd. Gezien wordt bij [minderjarige] dat de omgang nog steeds spanningen met zich meebrengt. Hij is veel bezig met wat hij wel of niet kan zeggen tijdens de omgang. Dit wordt vooral duidelijk voorafgaand aan het bezoek en tijdens de nabespreking van het bezoek met de omgangsbegeleider vanuit het gezinshuis. Ook het gezinshuis ziet dat [minderjarige] spanningen opbouwt rondom de omgang. In 2022 is hierin een minimale verbetering gekomen. Uit de verslagen blijkt verder dat [minderjarige] nog behoefte heeft aan de aanwezigheid van een begeleider tijdens de omgang. De omgang is een tijdje stopgezet omdat de vaste begeleider de omgang niet langer kon begeleiden en het vinden van een nieuwe begeleider tijd nodig had.
[minderjarige] is het afgelopen jaar begonnen met traumaverwerking en de behandeling vraagt veel van hem. De belastbaarheid van [minderjarige] is hierdoor nog niet heel groot. Zijn belastbaarheid wordt volgens de begeleiders van het gezinshuis ook verminderd vanwege het feit dat hij van de basisschool naar het voortgezet onderwijs gaat en dus van school moet wisselen. Daarnaast is [minderjarige] veel bezig met zijn identiteitsontwikkeling en wordt gezien dat hij druk ervaart om te voldoen aan de verwachtingen van de ouders. [minderjarige] heeft aangegeven bij de begeleider en het gezinshuis dat hij de omgang goed vindt zoals deze nu is. Het verhogen van de omgangsfrequentie nu kan volgens de gecertificeerde instelling een negatieve invloed hebben op de relatie tussen de ouders en [minderjarige] omdat hij de spanningen dan vaker zal ervaren en dit zijn behandeling mogelijk geen goed zal doen. Het belangrijkste is dat de omgangsmomenten tussen beide ouders en [minderjarige] zo ontspannen mogelijk verlopen. Desgevraagd licht de jeugdbeschermer tijdens de mondelinge behandeling toe dat het NIKA-traject nu opstarten niet in het belang van [minderjarige] is. Zijn groei en ontwikkeling staan voorop en de gecertificeerde instelling denkt dat de inzet van een NIKA-traject nu meer schade zal aanrichten aan de ontwikkeling van [minderjarige] en daarmee aan de relatie tussen beide ouders en [minderjarige] .
Wel zegt de jeugdbeschermer toe om te (laten) onderzoeken of de noodzaak nog aanwezig is om de plaatsing van [minderjarige] geheim te houden om zo mogelijke spanningen weg te nemen. De gezinsvoogd van [minderjarige] is momenteel wegens ziekte gedeeltelijk werkzaam en zal dit moeten gaan uitzetten.
Er zullen ook afspraken gemaakt moeten worden over het delen van de resultaten van de behandelingen met de ouders. Tot slot geeft de jeugdbeschermer aan dat hoewel het verslag van de gedragswetenschapper niet alle informatieve gegevens bevat, het wel door een professional is opgesteld. Het valt verder te betwijfelen of onderzoek door een onafhankelijke psycholoog, zoals voorgesteld door de advocaat van de moeder, in het belang is van [minderjarige] aangezien er dan weer een nieuw persoon betrokken raakt.

Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat bij beschikking van 2 juli 2019 van deze rechtbank een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] is vastgesteld waarbij de invulling van de omgangsregeling wordt overgelaten aan de gecertificeerde instelling. Ook ten aanzien van de moeder is bij deze beschikking een omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vastgesteld waarbij de invulling van de omgangsregeling wordt overgelaten aan de gecertificeerde instelling. Voor de moeder en [minderjarige] is bij beschikking van 30 september 2020 van deze rechtbank de vastgestelde omgangsregeling op verzoek van de moeder gewijzigd, in die zin dat er is bepaald dat de moeder recht heeft op omgang met [minderjarige] één keer per twee maanden in onderling overleg met de gecertificeerde instelling gedurende één uur, begeleid (begeleiding door [Y] ).
Door de vader en de moeder is verzocht de hiervoor genoemde, vastgestelde omgangsregelingen te wijzigen. De vader en de moeder hebben een sterke wens om de omgang met [minderjarige] uit te breiden en stellen dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] is. Daartegenover stelt de gecertificeerde instelling dat de belasting van uitbreiding van de omgang met beide ouders te groot is voor [minderjarige] en dat dit schade zal aanrichten aan zijn ontwikkeling en daarmee aan de relatie met zijn ouders. Uit de door de gecertificeerde instelling bijgevoegde verslagen blijkt bovendien dat [minderjarige] de huidige omgangsregeling goed vindt zoals deze nu is.
Gelet op deze tegenstrijdige standpunten en belangen ziet de rechtbank aanleiding om ambtshalve een bijzondere curator ex artikel 1:250 BW voor [minderjarige] te benoemen om hem, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen. De rechtbank is van oordeel dat de benoeming noodzakelijk is en heeft daarbij de aard van de belangenstrijd in aanmerking genomen.
De rechtbank overweegt daartoe dat een impasse lijkt te zijn ontstaan met betrekking tot het uitbreiden van de omgang. De vader en de moeder staan lijnrecht tegenover de gecertificeerde instelling. Ook de behoefte van [minderjarige] lijkt niet overeen te komen met de wens van de vader en de moeder. [minderjarige] zit daarmee klem tussen de gecertificeerde instelling en de vader en de moeder. De verzoeken zijn geruime tijd geleden gedaan door de vader en de moeder en in de tussentijd is het nog niet gelukt om de omgang op structurele basis te laten plaatsvinden. Ook is uitbreiding tot op heden niet aan de orde geweest. De rechtbank overweegt dat zij zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd acht om te beoordelen of uitbreiding van de omgang met beide ouders en [minderjarige] in zijn belang is. Daarbij weegt mee dat de rechtbank, evenals de ouders, niet beschikt over de verslagen van de therapie van [minderjarige] . Aangezien de vader en de moeder de mate van belastbaarheid van [minderjarige] rondom de omgang wijten aan de inrichting van de huidige omgang en de gecertificeerde instelling dit betwist, is het van belang dat er nader onderzoek wordt gedaan naar de wenselijkheid van uitbreiding van de omgang. Er moet meer zicht komen op wat de wensen en behoeftes van [minderjarige] daadwerkelijk zijn, of uitbreiding van de omgang in zijn belang is en zo ja, aan welke opbouw van de omgang wordt gedacht. Ook de omstandigheden waaronder de omgang plaatsvindt, zijn daarbij van belang. Het is naar het oordeel van de rechtbank tot nu toe onvoldoende gelukt om daar zicht op te krijgen.
De rechtbank overweegt voorts nog dat gebleken is dat de gezinsvoogd van [minderjarige] al enige tijd wegens ziekte niet volledig beschikbaar is maar dat [minderjarige] recht heeft op een jeugdbeschermer die wel volledig beschikbaar is om zijn belangen te behartigen. De rechtbank verzoekt de gecertificeerde instelling dan ook dringend om een waarnemer dan wel vervanger voor de huidige gezinsvoogd in te zetten zodat de belangen van [minderjarige] voldoende worden behartigd. Ook benadrukt de rechtbank dat op de zitting is toegezegd dat onderzocht zal worden of de noodzaak van de geheimhouding van de plaatsing van [minderjarige] nog aanwezig is omdat het voorstelbaar is dat dit een grote belasting is voor [minderjarige] tijdens de omgang. Tot slot geeft de rechtbank de gecertificeerde instelling mee om te onderzoeken op welke wijze de omgangsmomenten met de vader en de moeder, apart, met hen kunnen worden nabesproken zodat zij een terugkoppeling en eventuele verbeterpunten te horen krijgen.
Mr. I.J. Pieters, kantoorhoudende te Leiden, is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door de rechtbank worden benoemd. Concreet verzoekt de rechtbank aan de bijzondere curator om te onderzoeken:
- wat de wensen en behoeften zijn van [minderjarige] ten aanzien van de omgang met ieder van zijn ouders afzonderlijk;
- of de huidige omgangsregeling met beide ouders afzonderlijk voor hem volstaat, en zo niet, welke omgangsregeling meer in zijn belang te achten is;
- waar de spanningen van [minderjarige] door worden veroorzaakt rondom de omgang met de vader, idem met de moeder en of deze in gelijke mate aanwezig zijn bij omgang met de vader en met de moeder;
- of deze spanningen kunnen worden verminderd en zo ja, op welke wijze;
- of [minderjarige] een loyaliteitsconflict ervaart, en zo ja, hoe hij dat conflict ervaart;
- wat verder van belang lijkt voor de minderjarige in deze situatie.
Ter uitvoering van bovengenoemde wordt de bijzondere curator verzocht individuele gesprekken te voeren met [minderjarige] . De bijzondere curator wordt tevens in overweging gegeven gesprekken te voeren met de vader, de moeder en de gecertificeerde instelling.
Het staat de bijzondere curator vrij gesprekken te voeren met overige betrokken personen, die informatie over de minderjarigen kunnen verschaffen. Om gedegen onderzoek te kunnen doen verzoekt de rechtbank aan de gecertificeerde instelling om de bijzondere curator, de rechtbank en de ouders binnen één week na ontvangst van deze beschikking de verslagen te verstrekken over de therapieën van [minderjarige] en vervolgens eventuele vragen en verzoeken van de bijzonder curator te beantwoorden, c.q. in te willigen
Van zijn bevindingen dient de bijzondere curator uiterlijk één week voor de nader te bepalen zitting schriftelijk verslag te doen aan de rechtbank en aan de belanghebbenden. De bevindingen van de bijzondere curator zullen met de belanghebbenden worden besproken. De rechtbank zal in afwachting van dit verslag de beslissing op de verzoeken tot wijziging van de omgangsregeling dan ook wederom aanhouden tot een nader te bepalen zittingsdatum.
Voorts verzoekt de rechtbank de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, in acht te nemen.
Daarnaast verzoekt de rechtbank aan de gecertificeerde instelling om uiterlijk één week voorafgaand aan de nader te bepalen zittingsdatum, gelegen vóór 1 november 2022, de rechtbank en de belanghebbenden te informeren over de laatste ontwikkelingen. Daarbij ontvangt de rechtbank graag informatie over de mogelijkheid van een NIKA-traject,de verslaglegging van de therapieën van [minderjarige] door diens therapeuten, de inrichting van de nabespreking van de omgang met beide ouders met verslaglegging daarover, verslaglegging door het gezinshuis over de ontwikkeling van [minderjarige] vanaf heden tot aan medio oktober 2022 en indien de gecertificeerde instelling van mening is dat de geheimhouding van de plaatsing niet kan worden opgeheven een onderbouwing van deze beslissing. Ook ontvangt de rechtbank graag informatie over de waarneming dan wel vervanging van de huidige gezinsvoogd wegens diens beperkte inzetbaarheid.
Gelet op het voorgaande luidt de beslissing van de rechtbank als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
houdt de verzoeken van de vader en de moeder tot wijziging van de omgangsregeling met [minderjarige] aan tot een nader te bepalen zittingsdatum, gelegen vóór 1 november 2022;
benoemt tot bijzondere curator:
-mr. I.J. Pieters, kantoorhoudende te Leiden, om [minderjarige] ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen;
gelast de griffier om een afschrift van de processtukken in deze zaak aan de bijzondere curator ter beschikking te stellen;
bepaalt dat de bijzondere curator uiterlijk één week voor de nader te bepalen zittingsdatum schriftelijk verslag dient te doen van zijn bevindingen en dit verslag aan de rechtbank en alle belanghebbenden (moeder, vader en de gecertificeerde instelling) toe te zenden;
verzoekt de gecertificeerde instelling om binnen één week na ontvangst van deze beschikking verslagen van de therapie van [minderjarige] naar de rechtbank, de bijzondere curator en de belanghebbenden toe te sturen;
verzoekt de gecertificeerde instelling om één week voorafgaand aan de nader te bepalen zittingsdatum de rechtbank te informeren zoals hiervoor overwogen en een afschrift aan de belanghebbenden toe te sturen;
gelast de griffier tegen de nader te bepalen zittingsdatum op te roepen:
  • de gecertificeerde instelling;
  • de vader;
  • de advocaat van de vader: mr. A.A. Tahavol Ghoreyshi, gevestigd te Baarn;
  • de moeder;
  • de advocaat van de moeder: mr. M. Erkens, gevestigd te Den Haag;
  • de bijzondere curator;
  • [minderjarige] , voor het kindgesprek.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022 door mrs. C.M. Koole, C.F. Mewe en J.C. van den Dries, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 4 juli 2022.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.