ECLI:NL:RBDHA:2021:16636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15762 en NL21.15804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod; ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de beroepen van eiser tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod, alsook tegen een maatregel van bewaring. Eiser, van Turkse nationaliteit, had een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd gekregen op 28 mei 2013. Hij heeft hiertegen echter niet tijdig bezwaar gemaakt, waardoor het beroep tegen deze besluiten niet-ontvankelijk werd verklaard. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 oktober 2021 een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser, die op 15 oktober 2021 weer is opgeheven. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat geregistreerd is onder nummer NL21.15762. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de maatregel van bewaring niet heeft betwist en dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had op het moment van inbewaringstelling. Eiser voerde aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, en bekendgemaakt op 20 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.15762 en NL21.15804
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.J. Portegies),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2013 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Op 5 oktober 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod is geregistreerd onder nummer NL21.15804. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is geregistreerd onder nummer NL21.15762. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 15 oktober 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M. de Jonge. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983.
Bestreden besluit 1
2. Tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod van 28 mei 2013 had binnen vier weken na de dag waarop deze bekend is gemaakt een schriftelijk bezwaarschrift moeten worden ingediend. Dit is niet gebeurd. Daarom wordt dit beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bestreden besluit 2
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser heeft zich namelijk nooit verborgen gehouden. De Wet arbeid vreemdelingen controle was alleen op hem gericht, maar hij heeft altijd het juiste pad bewandeld. Hij heeft toestemming gevraagd voor zijn bedrijf en is altijd open geweest naar de vreemdelingendienst. De manier waarop dit nu is gegaan, was niet nodig geweest. Daarnaast was eiser ook in de veronderstelling dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel het verrichten van arbeid had lopen.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser heeft namelijk op 28 mei 2013 al een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd gekregen, maar heeft Nederland nooit verlaten. Daarnaast heeft eiser al zeven keer aan aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning met als doel het verrichten van arbeid als zelfstandige bij zijn eenmanszaak. Deze aanvraag is elke keer afgewezen en eiser is al die tijd in Nederland gebleven. Op het moment van inbewaringstelling had eiser geen aanvraag meer lopen en verbleef hij dus niet rechtmatig in Nederland. Dat eiser al zeven keer een verblijfsvergunning heeft aangevraagd en opnieuw een verblijfsvergunning wil aanvragen geeft niet aan dat hij uit Nederland wil vertrekken. De rechtbank is daarom van oordeel dat
1. Artikel 5.1b, derde lid., van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
verweerder een lichter middel terecht en voldoende gemotiveerd achterwege heeft gelaten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Over de beroepen
8. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Daarom wordt ten aanzien van dit laatste beroep ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
20 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.