Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse eiser. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B.A. Palm, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Ossenbruggen, waarin aan hem op 8 oktober 2021 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 17 oktober 2021 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring.
De rechtbank overwoog dat de gronden voor de bewaring door de eiser niet waren betwist. De eiser had aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling, aangezien hij belang had bij terugkeer naar Polen voor een rechtszaak. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende gemotiveerd had gehandeld door de maatregel van bewaring op te leggen, gezien de eerdere ongewenstverklaring van de eiser en het risico dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.
Daarnaast voerde de eiser aan dat verweerder niet voortvarend had gehandeld, maar de rechtbank concludeerde dat de uitzetting binnen tien dagen na de inbewaringstelling had plaatsgevonden, wat als voortvarend werd beschouwd. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.