ECLI:NL:RBDHA:2021:16624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met significant risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 september 2021, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 5 oktober 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het asielzoekerscentrum verbleef en dat er een significant risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte de grond van onttrekking aan toezicht, maar de rechtbank oordeelde dat de niet betwiste gronden voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14986
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Jansen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de zware grond 3b betwist, omdat eiser zich niet heeft onttrokken aan toezicht, hij verbleef namelijk in het asielzoekerscentrum (azc) in [plaats] . Daarnaast voert eiser aan dat er helemaal geen significant risico op onttrekking bestond op het moment dat hij op 31 augustus 2021 in vrijheid werd gesteld na zijn eerdere inbewaringstelling. Op 15 september 2021 is eiser strafrechtelijk aangehouden in het azc in [plaats] . Daaruit is af te leiden dat hij op dat moment daar verbleef. Er was dus geen significant risico op onttrekking in de tijd tussen 31 augustus 2021 en 15 september 2021. De bewaring is dus van meet af aan onrechtmatig.
4. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste gronden voldoende zijn om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat eiser in de periode tussen 31 augustus 2021 en 15 september 2021 in het azc in [plaats] verbleef en zich in die periode dus niet heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen maakt dit niet anders. Vast staat dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Uit het voorgaande volgt dat de niet betwiste gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.