ECLI:NL:RBDHA:2021:16621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Colombiaanse vreemdeling en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Colombiaanse vreemdeling. Eiseres, die op 2 oktober 2021 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel. Tijdens de zitting op 18 oktober 2021 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J.M. Niemer, haar standpunt toegelicht. Eiseres betoogde dat er geen reden was om aan te nemen dat zij zich aan het toezicht zou onttrekken, aangezien zij bezig was met het aanvragen van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terecht heeft aangenomen dat er een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken, mede gezien het feit dat zij eerder een bevel tot terugkeer naar Spanje had ontvangen, dat zij niet had opgevolgd.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres overwogen met betrekking tot de zorg voor haar minderjarige zoon. Eiseres stelde dat zij de zorg voor haar zoon wilde dragen en dat haar dochter, bij wie de zoon momenteel verblijft, binnenkort weer moet gaan werken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding was om te concluderen dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15813
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.M. Niemer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Duivesteijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Colombiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1977.
Grondslag
2. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring is gesteld. Volgens haar bestond geen reden om te verwachten dat eiseres zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Ze is namelijk ook bezig met het aanvragen van een verblijfsvergunning.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen aannemen dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Op 16 maart 2021 werd aan eiseres een bevel uitgevaardigd om onmiddellijk terug te keren naar Spanje. Dat heeft eiseres niet gedaan,
waardoor verweerder haar op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring mocht stellen.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiseres:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres de zware grond 3a, en de lichte grond 4d betwist. De overige gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen worden niet betwist.
6. De zware grond 3c en de lichte gronden 4a en 4f zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de geschilpunten over de overige gronden van bewaring onbesproken.
Lichter middel
7. Eiseres voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiseres heeft namelijk een minderjarige zoon waarvoor zij de zorg wil dragen. Momenteel verblijft de minderjarige zoon van eiseres bij haar dochter van 25 jaar, maar deze moet binnenkort weer beginnen met werken. Hierdoor kan de dochter van eiseres de zorg voor haar minderjarige zoon niet meer op zich nemen.
8. In wat eiseres aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Dat eiseres een minderjarige zoon heeft waarvoor zij de zorg wil dragen speelt mee in de vraag of een lichter middel moet worden opgelegd. Dat is ook meegewogen in de maatregel van bewaring. Momenteel verblijft hij bij haar dochter die binnenkort weer moet werken. Niet gesteld of gebleken is dat de dochter, ook al moet zij gaan werken, niet voor de zoon kan zorgen of dat er geen andere personen zijn die de zorg voor de minderjarige zoon van eiseres op zich kunnen nemen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1. Artikel 5.1b, derde lid., van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
20 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.