ECLI:NL:RBDHA:2021:16619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15221 en NL21.15222
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.15221 en NL21.15222, waarbij eiser, een Albanese vreemdeling, in beroep ging tegen de opgelegde maatregel van bewaring door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring was opgelegd op basis van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, dat voortkwam uit een staandehouding op 17 september 2021. Eiser stelde dat de maatregelen onrechtmatig waren en vroeg om schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 30 september 2021 is opgeheven, maar dat dit niet betekent dat de vraag naar schadevergoeding niet meer relevant is. De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende basis was voor de maatregel, gezien de verdachte vaarroute van het vaartuig waarop eiser zich bevond en de omstandigheden rondom de staandehouding. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had gehandeld op basis van de informatie die beschikbaar was op het moment van de staandehouding.

Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de rechtmatigheid van de bewaring in twijfel trokken. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15221 en NL21.15222
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser]eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Op 21 september 2021 heeft verweerder deze maatregel van bewaring omgezet naar de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw (bestreden besluit 2). Deze laatste maatregel van bewaring is op 30 september 2021 opgeheven.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Schaap, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985.
2. Omdat beide maatregelen van bewaring zijn opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaken tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Bestreden besluit 1
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
3. Eiser voert aan dat naar aanleiding van het proces-verbaal van staandehouding van 17 september 2021 twee vermoedens van illegaal verblijf uit elkaar moeten worden gehouden. Het eerste vermoeden van illegaal verblijf ziet op het zeilvaartuig, waarop eiser is staande gehouden. Het redelijk vermoeden van illegaal verblijf blijkt volgens verweerder uit het afleggen van een verdachte vaarroute en ervaringsgegevens aan de kant van de politie, namelijk een veranderde modus operandi voor het overbrengen van Albanezen naar het Verenigd Koninkrijk. De verdachte vaarroute en de ervaringsgegevens worden niet onderbouwd met stukken. Dit is dus onvoldoende om een vermoeden aan te nemen dat voldoende basis kan bieden voor het aan boord gaan van het vaartuig op grond van artikel 51, eerste lid, van de Vw. Wanneer de verbalisant aan boord is gegaan, ziet deze een aantal mensen. Ten aanzien van eiser persoonlijk rees vervolgens het vermoeden van illegaal verblijf, dit is het tweede vermoeden van illegaal verblijf. Waar dat vermoeden op is gebaseerd is nauwelijks gemotiveerd.
4. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van staandehouding van 17 september 2021 voldoende duidelijk blijkt dat en waarom ten aanzien van het vaartuig een redelijk vermoeden, als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de Vw en nadien ten aanzien van eiser een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Het eerste vermoeden is gebaseerd op de omstandigheid dat het vaartuig een verdachte vaarroute voer. Bij een eerdere controle door de zeehavenpolitie, toen het vaartuig nog was aangemeerd in Hoek van Holland, werd gezegd dat het vaartuig zou vertrekken naar het Verenigd Koninkrijk. Uit de radargegevens na deze controle is gebleken dat het vaartuig niet naar het Verenigd Koninkrijk uitvoer, maar naar de Veerhaven in Rotterdam. Op 16 september 2021 is het vaartuig daar uitgevaren in de richting van de Erasmusbrug. In de nacht van 17 september 2021 is het vaartuig via radarbeelden gesignaleerd bij een steigerplaats in IJsselmonde, waarna het zonder dat te melden is vertrokken uit de Rotterdamse haven via Hoek van Holland. Vanaf daar voer het vaartuig in westelijke richting. Daarnaast staat in ditzelfde proces-verbaal beschreven dat er een nieuwe modus operandi is ontstaan voor de smokkel van vooral Albanese vreemdelingen naar het Verenigd Koninkrijk. Dit gebeurt vaak door middel van pleziervaartuigen, zoals het vaartuig in casu. Naar aanleiding van deze feiten en omstandigheden is het vaartuig onderschept en is een medewerker van de Koninklijke Marechaussee aan boord gegaan. Er bleken zich één Oekraïense en zeven Albanese vreemdelingen op het vaartuig te bevinden, onder wie eiser. Daarna rees het vermoeden dat deze personen op illegale wijze trachtten uit te reizen naar het Verenigd Koninkrijk. De vreemdelingen konden namelijk niet aannemelijk maken dat zij op rechtmatige wijze waren uitgereisd. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het vaartuig op zee terecht gecontroleerd op grond van artikel 51, eerste lid, van de Vw en daarna eiser op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf staande mogen houden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht
zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
Bestreden besluit 2
7. In de tweede maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft aan deze maatregel dezelfde gronden als in de eerste maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.
8. Eiser heeft aangevoerd dat de beroepsgrond tegen de eerste maatregel van bewaring doorwerkt naar deze tweede maatregel van bewaring.
9. De rechtbank volstaat daarom met te verwijzen naar hetgeen eerder is overwogen ten aanzien van het beroep tegen de eerste maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.