ECLI:NL:RBDHA:2021:16618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Tunesische vreemdeling en de beoordeling van bewaringsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Tunesische vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. D.W.M. van Erp, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 27 september 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 5 oktober 2021, waar zowel de eiser als de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als argument dat de bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van een verblijfsvergunning en omdat de eiser een gevaar zou vormen voor de nationale veiligheid. De eiser betwistte de gronden voor de bewaring en voerde aan dat hij niet terug wilde keren naar Tunesië, wat hij herhaaldelijk had aangegeven. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden voor de bewaring voldoende gemotiveerd waren en dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een lichter middel, ondanks zijn mentale problematiek.

De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Tunesië was en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15275
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring, op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en d, van de Vw, heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, respectievelijk omdat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser betwist alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3h en de lichte grond 4e laten vallen, zodat die niet langer ten grondslag liggen aan de maatregel van bewaring.
4. Ten aanzien van de zware grond 3h stelt eiser dat hij tijdens het gehoor voor inbewaringstelling van 27 september 2021 heeft opgemerkt dat hij asiel zou aanvragen als hij terug zou moeten naar zijn land van herkomst. Daarop is door de verbalisant gevraagd of hij op dat moment al een asielaanvraag zou willen indienen. Eiser heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Het klopt dus niet hoe dit in het proces-verbaal voor inbewaringstelling is opgeschreven. Daarnaast betekent de verklaring van eiser dat hij niet wil terugkeren niet, dat als het niet anders kan, hij niet daadwerkelijk zal terugkeren. Deze grond is daarom niet feitelijk juist en had niet aan de maatregel ten grondslag gelegd mogen worden. Ten aanzien van de lichte grond 4d voert eiser aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voldoende middelen van bestaan ontbreken. Verweerder heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat eiser zijn uitreis, al dan niet met hulp van anderen, niet kan bekostigen. Zo kan de moeder eiser financieel ondersteunen.
5. Volgens vaste rechtspraak3 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3i feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser heeft namelijk tijdens het vertrekgesprek van 9 augustus 2021 en het vertrekgesprek van 31 augustus 2021 te kennen gegeven dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst. Ook staat in het proces-verbaal van gehoor voor inbewaringstelling van 27 september 2021 het volgende:
‘V: Klopt het dat u in eerder verhoor op 31-08-2021 bij de DT&V hebt aangegeven dat u absoluut niet terug wilt naar Tunesië?
A: Het klopt. Ik wil absoluut niet terug. Als ik terug zou moeten zou ik asiel aanvragen. Ik
wil bij deze asiel aanvragen.’
Het vorenstaande toont aan dat eiser herhaaldelijk te kennen heeft gegeven dat hij niet terug wil keren naar zijn land van herkomst. Verweerder heeft deze grond dus terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de lichte grond 4d feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser zegt in het gehoor voor inbewaringstelling namelijk dat hij beschikt over 72 euro. In de maatregel is voldoende gemotiveerd dat deze middelen onvoldoende zijn om de uitreis van eiser te kunnen
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
bekostigen. Bepalend is namelijk of de vreemdeling daartoe zelfstandig in staat is.4 Het feit dat eiser door zijn moeder financieel kan worden ondersteund doet hier dus niet aan af.
De zware grond 3i en de lichte grond 4d zijn al voldoende om aan te nemen dat er een significant risico op onttrekking bestaat en kunnen de maatregel van bewaring dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Lichter middel
6. Eiser voert verder aan dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel. De maatregel van bewaring is in geval van eiser namelijk onevenredig bezwarend, omdat hij bekend is met mentale problematiek en medicatie nodig heeft. Eiser meent dat hij niet detentiegeschikt is en heeft het detentiecentrum verzocht dit te laten onderzoeken. Het gevaar is groot dat hij weer psychoses zal krijgen. Eiser heeft een vaste plek bij zijn moeder in Haarlem waar hij altijd terecht kan, verweerder is bekend met dit adres.
7. De rechtbank is van oordeel dat uit de toelichting in de maatregel volgt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel dan de inbewaringstelling van eiser is toegepast. Verweerder heeft daarbij van belang geacht dat eiser niet terug wil keren naar Tunesië. Daarnaast is voor de medische klachten van eiser in het detentiecentrum adequate zorg en medicatie beschikbaar. Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat eiser niet staat ingeschreven op het adres van zijn moeder. Verweerder heeft daarom terecht afgezien van een lichter middel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Zicht op uitzetting
8. Eiser stelt dat onduidelijk is hoe lang de aanvraag van een laissez passer (LP) zal duren en wanneer deze verstrekt zal worden. Verweerder heeft op 18 augustus 2021 een LP- aanvraag gedaan en op 16 augustus 2021 de vingerafdrukken van eiser ten behoeve van de LP-aanvraag verzonden naar de Tunesische autoriteiten. Niet is gebleken dat de Tunesische autoriteiten op de aanvraag hebben gereageerd, terwijl deze aanvraag al anderhalve maand geleden is ingediend.
9. De rechtbank is van oordeel dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd dat zicht op uitzetting naar Tunesië bestaat. Dat na anderhalve maand nog niet is gereageerd op de LP-aanvraag betekent niet dat er geen sprake meer is van zicht op uitzetting. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4 Uitspraak van de ABRvS van 28 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:399.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.