ECLI:NL:RBDHA:2021:16609
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 10 september 2021, gaat het om een verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. van Haren, had op 8 februari 2021 beroep aangetekend tegen het uitblijven van een besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 9 maart 2021 heeft de verweerder alsnog een besluit genomen op de aanvraag van de verblijfsvergunning, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en om proceskostenvergoeding heeft gevraagd.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. De verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten en heeft aangegeven bereid te zijn om een bedrag van € 374,- te vergoeden, met de opmerking dat een wegingsfactor “licht” van toepassing is.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 374,-, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.