ECLI:NL:RBDHA:2021:16608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Dogan, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 4 oktober 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet opgingen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser voerde aan dat hij psychische klachten had en dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij en dat de klachten van eiser hem niet detentieongeschikt maken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15688
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.P. Quartey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1999].
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Artikel 5.1b, derde lid., van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen betwist. Ten aanzien van de zware grond 3a heeft eiser aangevoerd dat hij een asielzoeker is en dat asielzoekers nooit op de voorgeschreven wijze Nederland binnenkomen. Deze grond kan hem daarom niet worden tegengeworpen, aldus eiser. Daarnaast voert eiser ten aanzien van de zware grond 3b aan dat hij zich niet heeft onttrokken aan toezicht op vreemdelingen, omdat de autoriteiten wisten dat hij in een opvangcentrum verbleef. Hij is namelijk op het asielzoekerscentrum (azc) staandegehouden.
4. Volgens vaste rechtspraak3 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden van de maatregel van bewaring volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft in het gehoor voor inbewaringstelling namelijk verklaard dat hij zonder documenten Nederland is binnengekomen. De omstandigheid dat eiser een asielzoeker is, doet hier niet aan af. Daarnaast is eiser op 2 juli 2021 met onbekende bestemming vertrokken, nadat hij zich niet meer aan de eerder opgelegde meldplicht had gehouden. Er kan daarom aan eiser worden tegengeworpen dat hij zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken.
5. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en deze gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden van bewaring onbesproken.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, omdat het psychisch niet goed gaat met eiser. Hij heeft veel hoofdpijn, veel zorgen en hij heeft er ook aan gedacht om zelfmoord te plegen.
7. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser heeft zich namelijk al eerder niet aan een meldplicht gehouden en is toen met onbekende bestemming vertrokken. Niet valt in te zien waarom eiser zich ditmaal wel aan een meldplicht zou houden.
8. Ten aanzien van eisers lichamelijke en psychische klachten overweegt de rechtbank dat de medische zorgverlening binnen het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Voor de behandeling van zijn klachten kan eiser zich daartoe wenden. De klachten van eiser maken hem niet detentieongeschikt. De
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder een lichter middel terecht en voldoende gemotiveerd achterwege heeft gelaten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.