ECLI:NL:RBDHA:2021:16591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2021, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van de eiser gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden voor de maatregel grotendeels heeft betwist, maar dat de zware gronden 3a en 3d voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, wat de maatregel van bewaring ondersteunde.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de Eurodac-treffer en de handtekeningen op de maatregelen van bewaring beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de maatregelen tijdig waren ondertekend en dat de onduidelijkheid over welke maatregel was uitgereikt de rechtmatigheid van de bewaring niet in gevaar bracht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15596
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw I.K. BenSmail. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alle gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen heeft betwist, met uitzondering van de zware grond 3a. Ten aanzien van de zware grond 3d voert eiser aan dat hij niet de kans heeft gehad om een identiteitskaart of een paspoort aan te vragen in Nederland, omdat hij is staande gehouden in de internationale trein in Breda en hij op dat moment pas net in Nederland was aangekomen. Hij stelt dat hij bij zijn staandehouding al zijn documenten heeft laten zien op zijn telefoon en beroept zich op overmacht.
4. Volgens vaste rechtspraak3 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden van de maatregel van bewaring volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat ook de zware grond 3d feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Door geen originele documenten te laten zien, heeft eiser de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit bemoeilijkt. De rechtbank acht in dit verband van belang dat eiser tijdens het gehoor voor inbewaringstelling – onder meer – heeft verklaard dat hij nooit identificerende documenten heeft gehad en dat hij ook geen documenten wil aanvragen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een overmachtssituatie.
6. De zware gronden 3a en 3d zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en deze gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden van bewaring onbesproken.
Vingerafdrukken
7. Verder voert eiser aan dat in het proces-verbaal van bevindingen staat dat de papilairlijnen op de vingers van eiser van zodanig slechte kwaliteit zijn, dat er geen goede digitale vingerafdrukken van eiser te vervaardigen waren. Er staat daarnaast ook een Eurodac-treffer in het dossier. Eiser vraagt zich af hoe dit kan en of deze Eurodac-treffer al bekend was ten tijde van de inbewaringstelling. Dit is volgens eiser van belang, omdat hij anders niet op grond van 59a, eerste lid, van de Vw in bewaring kon worden gesteld.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft niet betwist dat de Eurodac-treffer op hem betrekking heeft. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat de bevraging in het Eurodac-systeem op 30 september 2021 om 19:43 uur is ontvangen. Dit is dus voordat de
2 Artikel 5.1b, vierde lid, Vb.
3 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
maatregel van bewaring is opgelegd, die is opgelegd op dezelfde dag om 21:45 uur. Deze grond slaagt niet.
Handtekening
9. In het dossier staan twee maatregelen van bewaring, beide van 30 september 2021. Eén maatregel van bewaring heeft een ‘natte’ handtekening en deze is ondertekend om 21:45 uur en de andere maatregel van bewaring heeft een digitale handtekening, die is ondertekend om 21:53 uur. Eiser vraagt zich af welke maatregel van toepassing is en welke maatregel aan hem is uitgereikt.
10. De rechtbank overweegt als volgt. De maatregelen van bewaring zijn 8 minuten na elkaar ondertekend, beide binnen de wettelijke termijn. Verder is door eiser niet betwist dat hem (tijdig) een maatregel van bewaring is uitgereikt. Dat het niet duidelijk is welke van de twee maatregelen van bewaring is uitgereikt, maakt de bewaring daarom niet onrechtmatig. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
11. Eiser voert ter zitting aan dat bij de motivering van het lichter middel ten onrechte staat dat hij geen rechtmatig verblijf heeft. Eiser stelt dat hij asiel heeft aangevraagd in Spanje. Hierdoor is de belangenafweging op het punt van het lichter middel onjuist.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de Eurodac-treffer blijkt dat eiser alleen zijn vingerafdrukken heeft afgestaan in Spanje, maar niet dat hij in dat land om asiel heeft gevraagd. Daarnaast heeft eiser in het gehoor voor inbewaringstelling zelf verklaard dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Spanje. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser inderdaad geen asiel heeft aangevraagd in Spanje. Dit staat dus niet fout in de maatregel van bewaring bij de motivering van het lichter middel. De rechtbank overweegt verder dat eiser Nederland illegaal is ingereisd, dat hij geen identificerende documenten heeft en dat hij heeft verklaard dat hij deze ook niet wil aanvragen. Verder heeft eiser verklaard dat hij niet terug wil naar Spanje, terwijl er voldoende aanwijzingen zijn dat Spanje de verantwoordelijke lidstaat is. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet hoefde te volstaan met een lichter middel. De omstandigheid dat eiser last heeft van rugpijn en daarvoor medicatie gebruikt, maakt hem niet detentieongeschikt en leidt dus niet tot een ander oordeel. Deze grond slaagt niet.
Voortvarend handelen
13. Eiser voert ten slotte aan dat er geen sprake is van voortvarend handelen van verweerder. Volgens eiser is het onvoldoende voortvarend van verweerder om te wachten op een reactie van Spanje op het claimverzoek.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Op 4 oktober 2021 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en is er ook een claimverzoek naar Spanje gestuurd. Daarnaast is er een asielgehoor voor eiser ingepland. Dit is binnen de wettelijke termijnen gebeurd. Er is geen sprake van niet voortvarend handelen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
15 oktober 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.