ECLI:NL:RBDHA:2021:16577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visum kort verblijf in verband met vestigingsgevaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een visum kort verblijf had aangevraagd. De aanvraag was door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 15 september 2021, waarna verzoeker bezwaar had gemaakt en de voorzieningenrechter had verzocht om een voorlopige voorziening. Verzoeker verblijft op dat moment in Marokko, terwijl zijn echtgenote in Nederland verblijft en zwanger is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 7 oktober 2021.

De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat hij het doel en de omstandigheden van zijn verblijf in Nederland voldoende duidelijk heeft gemaakt. De afwijzing van de aanvraag was gebaseerd op de vrees voor vestigingsgevaar, waarbij verweerder een ruime beoordelingsruimte heeft. Verzoeker heeft weliswaar documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de economische en sociale binding van verzoeker met Marokko onvoldoende is aangetoond. De voorzieningenrechter wijst erop dat de belangen van verzoeker om bij de geboorte van zijn kind aanwezig te zijn, niet opwegen tegen de belangen van de staat om illegale migratie te voorkomen.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat niet is gebleken dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van griffier mr. R.G.A. Beijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14969
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: -

(gemachtigde: mr. V. Sarkisian), en
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder (gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

In het besluit van 15 september 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een visum kort verblijf afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 oktober 2021 op zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker verblijft op dit moment in Marokko. De echtgenote van verzoeker verblijft in Nederland. De echtgenote is zwanger en uitgerekend op 8 oktober 2021.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op de volgende gronden1:
- Het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf zijn onvoldoende aangetoond;
- Er bestaat redelijke twijfel over verzoekers voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum (vestigingsgevaar).
3. De verzochte voorziening mist een voorlopig karakter, omdat toewijzing als uitkomst heeft dat verzoeker Nederland mag inreizen. Dit is ook wat verweerder in het kader van de visumprocedure moet beoordelen. Bij het onderzoek of aan de toepassingsvoorwaarden van de
1. Zie artikel 32 van de Visumcode
Visumcode is voldaan, komt aan verweerder een ruime beoordelingsmarge toe.2 Het verzoek kan daarom alleen in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking komen. Dit is alleen zo in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzing zó onevenredig zijn, dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Voor een dergelijke vergaande beslissing is in principe alleen plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noodzaakt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
4. Verzoeker vindt dat hij het doel en de omstandigheden van zijn verblijf voldoende duidelijk heeft gemaakt. Hij wil naar Nederland komen om bij de geboorte van zijn eerste kind te zijn en zijn echtgenote tijdens en na de bevalling te ondersteunen. Verzoeker heeft dit onderbouwd met een zwangerschapsverklaring en een brief van zijn echtgenote.
5. Verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter hiermee het doel en de omstandigheden van zijn verblijf voldoende duidelijk en aannemelijk gemaakt. De ter zitting aangevoerde stelling van verweerder dat vestigingsgevaar ook betrokken moet worden bij de beoordeling of het doel en omstandigheden duidelijk zijn volgt de rechtbank niet. Dit is een aparte afwijzingsgrond. De echtgenote is uitgerekend op 8 oktober 2021. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee ook het zwaarwegende spoedeisende belang gegeven.
6. Verzoeker vindt dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen omdat sprake is van vestigingsgevaar. Verzoeker voert aan dat verweerder bij de afwijzingsgrond vestigingsgevaar een onjuist toetsingskader hanteert. Verweerder moet niet alleen naar zijn binding met Marokko kijken, maar ook moet beoordelen of er reden is om te twijfelen dat verzoeker tijdig zal terugkeren naar Marokko.3 Daarnaast stelt verzoeker dat hij ook sociaal en economisch is gebonden aan Marokko. Verzoeker heeft een leidinggevende functie in een winkel en wil zijn baan niet verliezen. Deze heeft hij onder meer nodig om zijn kind te ondersteunen. Verzoeker heeft ter onderbouwing hiervan een verklaring van zijn werkgever en zijn bank overgelegd. Ook is hij sociaal gebonden aan Marokko. Hij is daar geboren en getogen en heeft er een groot netwerk van familie en kennissen. Verder heeft verzoeker een betrouwbare garantsteller. Ook hieruit blijkt het voornemen van verzoeker om Nederland op tijd te verlaten. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij na de geboorte van zijn kind een facilitair visum4 kan aanvragen om naar Nederland te komen. Ook hieruit blijkt dat verzoeker de intentie heeft om alleen voor het aangegeven doel te komen en dat er geen risico op vestigingsgevaar is.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, verweerder een ruime beoordelingsruimte toekomt.5 Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit een juist
2 Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in de zaak Koushkaki, ECLI:EU:C:2013:862.
3 Zie het arrest van het HvJEU in de zaak Koushkaki, ECLI:EU:C:2013:862.
4 Op grond van het arrest van het HvJEU in de zaak Chavez-Vilchez (ECLI:EU:C:2017:354)
5 Zie het arrest van het HvJEU in de zaak Koushkaki, ECLI:EU:C:2013:862.
toetsingskader en heeft verweerder dit toetsingskader juist toegepast in deze zaak.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat redelijke twijfel bestaat over het voornemen van verzoeker om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat verzoeker een summiere werkgeversverklaring heeft overgelegd. Uit de bankverklaring blijkt enkel dat er een bepaald bedrag op de rekening van verzoeker staat. Verweerder mocht concluderen dat eiser zijn economische banden met Marokko hiermee onvoldoende heeft onderbouwd. Ook de sociale binding met Marokko mocht verweerder gering achten.
Eiser heeft vrienden en familie in Marokko. Daar staat tegenover dat de echtgenote en straks het kind van eiser in Nederland zijn. Verweerder mocht de banden met Nederland daarom sterker achten dan met Marokko. Uit de garantstelling door de zwager van verzoeker en de aangeboden garanties valt evenmin af te leiden dat verzoeker tijdig zal terugkeren naar Marokko. De garantstelling dient vooral ter waarborging van verzoekers middelen van bestaan tijdens zijn verblijf in Nederland. De ter zitting aangevoerde omstandigheid dat verzoeker na de geboorte van zijn kind mogelijk op een ander visum kan aanvragen leidt ook niet tot deze conclusie. Dat verzoeker na de geboorte van zijn kind mogelijk op andere grondslag naar Nederland kan komen vormt geen waarborg voor zijn tijdige terugkeer op grond van het aangevraagde visum.
9. De voorzieningenrechter onderkent dat verzoeker belang heeft om bij de geboorte van zijn kind aanwezig te zijn om zijn echtgenote te ondersteunen. Ook onderkent de voorzieningenrechter het belang van verweerder om illegale migratie te voorkomen. Omdat niet is gebleken dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Het is verder aan verweerder om in de bezwaarprocedure te beoordelen of horen tot een ander besluit kan leiden.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. C.M. Dijksterhuis R.G.A. Beijen
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.