ECLI:NL:RBDHA:2021:16577
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening visum kort verblijf in verband met vestigingsgevaar
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een visum kort verblijf had aangevraagd. De aanvraag was door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 15 september 2021, waarna verzoeker bezwaar had gemaakt en de voorzieningenrechter had verzocht om een voorlopige voorziening. Verzoeker verblijft op dat moment in Marokko, terwijl zijn echtgenote in Nederland verblijft en zwanger is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 7 oktober 2021.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat hij het doel en de omstandigheden van zijn verblijf in Nederland voldoende duidelijk heeft gemaakt. De afwijzing van de aanvraag was gebaseerd op de vrees voor vestigingsgevaar, waarbij verweerder een ruime beoordelingsruimte heeft. Verzoeker heeft weliswaar documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn aanvraag, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de economische en sociale binding van verzoeker met Marokko onvoldoende is aangetoond. De voorzieningenrechter wijst erop dat de belangen van verzoeker om bij de geboorte van zijn kind aanwezig te zijn, niet opwegen tegen de belangen van de staat om illegale migratie te voorkomen.
Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat niet is gebleken dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van griffier mr. R.G.A. Beijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.