ECLI:NL:RBDHA:2021:16564
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na beslissing op beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Georgische nationaliteitdrager, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 10 september 2021 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens was aan verzoeker een vertrektermijn onthouden, wat betekende dat hij Nederland onmiddellijk diende te verlaten, en was er een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 september 2021 behandeld, maar verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is vastgesteld dat er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in een andere zaak (NL21.14511) die betrekking heeft op het beroep van verzoeker. Aangezien er inmiddels op het beroep was beslist, was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.