ECLI:NL:RBDHA:2021:16549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
AWB 21/4664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf voor familiebezoek, gegrond beroep tegen besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken

In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 september 2021, in de zaak AWB 21/4664, heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor familiebezoek, welke door de Minister van Buitenlandse Zaken was afgewezen. In het primaire besluit van 23 juni 2021 werd de aanvraag afgewezen op basis van weigeringsgronden die betrekking hadden op de onduidelijkheid van het verblijfsdoel en een vermeend gevaar voor de volksgezondheid. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 29 juli 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 20 september 2021 was eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, waarbij hij aanvoerde dat de weigeringsgrond van onduidelijkheid over het verblijfsdoel niet voldoende gemotiveerd was. Eiser had duidelijk aangegeven wat zijn verblijfsdoel was, waar hij woonde en werkte, en vanuit welk land hij wilde reizen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom deze weigeringsgrond standhield.

Daarnaast heeft de rechtbank ook de weigeringsgrond van gevaar voor de volksgezondheid beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet adequaat had gereageerd op het bezwaar van eiser, vooral met betrekking tot het vaccinatiebewijs van eiser. De rechtbank oordeelde dat de verweerder een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de huidige Covid-maatregelen. De rechtbank heeft bepaald dat de griffierechten aan eiser vergoed moeten worden, maar er was geen aanleiding om verweerder te veroordelen in proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: G.A.E. Swilam),
en

De Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Procesverloop

In het besluit van 23 juni 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor het verlenen van een visum kort verblijf afgewezen.
In het besluit van 29 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met aankondiging vooraf niet verschenen.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank meteen uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank ;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar binnen vier weken na verzending van deze uitspraak.

Overwegingen

Eiser heeft tegen het besluit aangevoerd dat de weigeringsgrond dat het verblijfsdoel niet duidelijk is, onjuist is. Verder vraagt hij zich af wat het gezondsheidsgevaar nog is nu hij gevaccineerd is.
Wat betreft de weigeringsgrond verblijfsdoel onduidelijk.
Dat het verblijfsdoel niet duidelijk is, is onvoldoende gemotiveerd. In de aanvraag is duidelijk aangegeven wat de bedoeling is; waar eiser woont en werkt, vanuit welk land hij wil reizen en waar hij naartoe terug zal gaan. De stukken laten daar op zichzelf geen misverstand over bestaan. Verweerder heeft ook niet betwist dat in 2019 een soortgelijke aanvraag voor kort verblijf met dezelfde (soort) documenten is onderbouwd en is toegekend. Als verweerder de werkgeversverklaring (die dateert van 2 maanden voor de aanvraag) te oud vindt, had het op zijn weg gelegen hierover meer informatie in te winnen.
Deze weigeringsgrond houdt geen stand.
Wat betreft gevaar voor de volksgezondheid.
Verweerder heeft niet voldoende gereageerd op het bezwaar van eiser. Hij heeft overwogen dat eiser geen bestendig verblijf heeft in één van de landen waarvoor de beperkingen op niet-essentiële reizen zijn opgeheven en dat familiebezoek in beginsel als niet-essentiële reis wordt aangemerkt en dat niet gegarandeerd is dat eiser op tijd kan terugkeren.
In het verweerschrift merkt verweerder op dat in deze procedure geen rekening kan worden gehouden met het vaccinatiebewijs omdat het niet eerder bij verweerder bekend was.
Ter zitting is toegelicht dat het vaccinatiebewijs dateert van het voorjaar van 2021 omdat eiser het nodig had om na het schooljaar van zijn werk in Saudi-Arabië naar zijn vrouw in Egypte te kunnen reizen. Hiermee is het een onderbouwing van het eerdere standpunt dat eiser geen gevaar vormt voor de volksgezondheid. Gezien de datum is het wel relevant voor de besluitvorming. Nu in het verweerschrift niet is aangeven dat als het wordt meegenomen, het niet relevant zou zijn c.q. niet is onderbouwd waarom het niet aan de eisen voldoet, is het aan verweerder om hierover een nader standpunt te geven aan de hand van de huidige maatstaven. Zonder nadere motivering kan ook de tweede weigeringsgrond geen stand houden.
Het beroep is gegrond. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de dan geldende maatregelen betreffende Covid.
Gezien de gegrondverklaring moet verweerder de griffierechten aan eiser vergoeden.
Er is geen aanleiding om verweerder te veroordelen in proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021 en zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.