In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die zich beroept op zijn bekering tot het christendom. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.A.H. Schoofs, heeft samen met zijn minderjarige kinderen een aanvraag ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optreedt, vertegenwoordigd door mr. R.P.G. van Bel. De rechtbank heeft eerder op 6 september 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin verweerder de gelegenheid kreeg om een motivering te geven voor het bestreden besluit, waarin werd gesteld dat eiser niet over voldoende relevante kennis van het christendom beschikte. Verweerder heeft hierop op 7 september 2021 een aanvullende motivering ingediend, waarop eiser niet heeft gereageerd.
De rechtbank heeft in de einduitspraak geoordeeld dat verweerder in zijn aanvullende motivering voldoende heeft aangetoond dat de kennis van eiser over zijn nieuwe geloof de ongeloofwaardigheid van andere elementen van zijn asielaanvraag niet kan compenseren. Desondanks heeft de rechtbank vastgesteld dat het aanvankelijke gebrek in de motivering van verweerder leidt tot gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank heeft het besluit van 16 maart 2021 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.