In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 juli 2021, wordt het verzoek van verzoekster, een Turkse nationaliteit houder, om vergoeding van proceskosten behandeld. Verzoekster had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken, maar trok dit beroep in op 23 juni 2021. De reden voor de intrekking was dat haar procesbelang was komen te vervallen na de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. Verzoekster verzocht om vergoeding van de proceskosten, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om dit verzoek toe te wijzen.
De rechtbank overweegt dat op grond van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Echter, in het geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan aan verzoekster is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten worden veroordeeld. De rechtbank stelt vast dat de mvv-aanvraag van verzoekster op 8 februari 2021 is ingewilligd, maar dit betekent niet dat het bestuursorgaan verzoekster is tegemoetgekomen in de visum kort verblijf procedure.
De rechtbank benadrukt dat de aanvraag voor een mvv en de aanvraag voor een visum kort verblijf twee verschillende procedures zijn met elk hun eigen vereisten. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om het verzoek om proceskostenvergoeding toe te wijzen, omdat er geen sprake is van erkenning van onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit. De rechtbank wijst het verzoek tot proceskostenvergoeding af, en deze beslissing is gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Awb.