ECLI:NL:RBDHA:2021:16530

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Slovenië en bijzondere individuele omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A.R.J. Maas. De Staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die hem verhinderen om terug te keren naar Slovenië, waar hij eerder traumatische ervaringen heeft opgedaan en vreest voor onvoldoende medische zorg en opvang.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris in zijn besluit mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Slovenië, zoals bevestigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft echter niet voldoende onderbouwd dat zijn situatie anders is dan de algemene situatie van asielzoekers in Slovenië. De rechtbank concludeert dat de gestelde omstandigheden niet voldoende zijn om de verantwoordelijkheid van Slovenië te betwisten. Eiser heeft zijn vrees voor onvoldoende medische zorg en opvang niet geconcretiseerd en er is geen bewijs dat hij medische problemen heeft die in Slovenië niet behandeld kunnen worden. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van misbruik van recht en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.14314
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.14315, plaatsgevonden op 28 september 2021. Eiser is zonder bericht niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Nederland heeft bij Slovenië een verzoek tot terugname gedaan. Slovenië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor hij niet kan worden teruggestuurd naar Slovenië. Dit land maakt deel uit van de Balkan waar eiser eerder zeer slechte en traumatiserende ervaringen heeft opgedaan. Terugkeer naar dit gebied is geen optie. Eiser vreest dat hij niet in aanmerking zal komen voor voldoende medische zorg en opvang, omdat bekend is dat Slovenië op deze punten te kort schiet in de nakoming van internationale verplichtingen. Ook heeft het doorzetten van de Dublinprocedure naar Slovenië geen zin, omdat eiser zal weigeren een covid-test af te leggen. Er is sprake van misbruik van recht.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Slovenië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit nog weer bevestigd in haar uitspraak van 9 september 2019.1 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders ligt.
4. Eiser heeft de gestelde zeer slechte en traumatische ervaringen die hij tijdens zijn eerste verblijf in Slovenië zou hebben opgedaan niet nader gemotiveerd en/of onderbouwd. Ook zijn vrees om in Slovenië niet in aanmerking te komen voor medische zorg en opvang heeft hij niet geconcretiseerd. Eiser heeft ook niet gesteld dat hij medische problemen heeft op basis waarvan hij zorg nodig heeft die in Slovenië niet beschikbaar is. De situatie rondom corona betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder een andere beslissing had moeten nemen. Voor zover de overdracht van eiser niet mogelijk zou zijn, betreft dit een tijdelijk en feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit tijdelijke en feitelijke overdrachtsbeletsel is verder ook niet relevant voor de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Er is geen sprake van misbruik van recht.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
28 september 2021
en zal openbaar wordt gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.