ECLI:NL:RBDHA:2021:16524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.14044 en NL21.14030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van een Albanese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Boone, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat hem was opgelegd. Het terugkeerbesluit en het inreisverbod waren het gevolg van een eerdere illegale binnenkomst in Nederland met de intentie om door te reizen naar het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit, waardoor dit beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

Wat betreft het inreisverbod heeft de eiser aangevoerd dat dit niet deugdelijk was gemotiveerd, omdat hij een oom in Griekenland heeft en daar als seizoenarbeider wil werken. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom deze omstandigheden geen aanleiding gaven om het inreisverbod te verkorten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de gemachtigde van eiser geen gronden van beroep heeft ingediend tegen het bestreden besluit, wat leidde tot de conclusie dat het beroep ongegrond was.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen tegen het inreisverbod en de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 september 2021 en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen de gestelde termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.14044 en NL21.14030

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F. Boone),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 6 september 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Jhingoer, als waarnemer voor zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Albanese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1989.
Over bestreden besluit 1 (NL21.14044)
Terugkeerbesluit
2. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit. Het beroep daartegen verklaart de rechtbank daarom niet-ontvankelijk.
Inreisverbod
3. Eiser voert aan dat het inreisverbod niet deugdelijk is gemotiveerd. Eiser heeft tijdens het gehoor verklaard dat hij een oom heeft in Griekenland en dat hij daar wil kunnen blijven werken als seizoenarbeider. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hierin geen aanleiding wordt gevonden om de duur van het inreisverbod te beperken tot een jaar, maar alleen dat dit geen reden is om af te zien van het opleggen van het inreisverbod.
4. De rechtbank overweegt als volgt. In het gehoor is aan eiser gevraagd naar redenen om af te zien van het opleggen van het inreisverbod, dan wel de duur van het inreisverbod te verkorten. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij graag in Griekenland als seizoenarbeider wil werken en dat zijn oom daar woont. Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld dat deze omstandigheden niet in de weg staan aan het opleggen van het inreisverbod. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat eiser in het gehoor heeft verklaard dat hij schriftelijk contact heeft met zijn oom, wat niet wordt belemmerd door het inreisverbod. Verder kunnen eiser en zijn oom elkaar eventueel ook zien in Albanië of enig ander land in de regio waar zij beiden naar toe kunnen reizen.
Over de wens van eiser om in Griekenland als seizoenarbeid te werken heeft verweerder vermeld dat eiser er zelf voor heeft gekozen om Nederland in te reizen met het doel om illegaal door te reizen naar het Verenigd Koninkrijk. De gevolgen van eisers keuze komen voor zijn rekening. Weliswaar heeft verweerder in het bestreden besluit niet uitdrukkelijk vermeld dat deze omstandigheden ook geen reden zijn het inreisverbod te verkorten, maar zoals verweerder terecht stelt blijkt dit impliciet uit de door verweerder gegeven motivering. De rechtbank oordeelt daarom dat geen sprake is van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.
Over bestreden besluit 2 (NL21.14030)
Maatregel van bewaring
5. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser op de zitting heeft aangegeven dat de stukken van de strafrechtelijke aanhouding van eiser niet leesbaar waren. Verweerder heeft deze stukken, met instemming van de gemachtigde van eiser, na de zitting nogmaals toegestuurd naar de rechtbank. Deze stukken waren wel leesbaar en zijn toegevoegd aan het procesdossier. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat hij op zich niet twijfelde aan de lezing van verweerder dat sprake was van een strafrechtelijke aanhouding. Ook heeft hij te kennen gegeven geen behoefte meer te hebben aan een nadere reactie mits hij alsnog kon kennisnemen van de desbetreffende stukken. Gelet op het voorgaande heeft de gemachtigde van eiser geen gronden van beroep ingediend tegen het bestreden besluit. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren.
Over de beroepen
6. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is niet-ontvankelijk. De beroepen tegen het inreisverbod en de maatregel van bewaring zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het inreisverbod ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 september 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één weken na de dag van bekendmaking.