ECLI:NL:RBDHA:2021:16508
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: verantwoordelijkheidscriteria en onevenredige hardheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Oostenrijk, op basis van de Dublinverordening, verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de Staatssecretaris een te beperkte uitleg gaf aan artikel 17 van de Dublinverordening en dat onvoldoende was ingegaan op het nationaalrechtelijk criterium van 'onevenredige hardheid'.
Tijdens de zitting op 25 mei 2021, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser niet had betwist dat hij een asielaanvraag in Oostenrijk had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd had waarom de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank volgde eiser niet in zijn standpunt dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd hoe het criterium van onevenredige hardheid zich verhoudt tot het Unierecht. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris geen reden had om het verzoek van eiser om internationale bescherming onverplicht in behandeling te nemen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.