Overwegingen
2. Verzoekster verzoekt om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Verzoekster heeft voldoende aangetoond dat zij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De voorzieningenrechter verleent verzoekster daarom vrijstelling van de betaling van het griffierecht.
3. Verzoekster heeft een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening, omdat zij niet rechtmatig in Nederland verblijft en uit Nederland kan worden verwijderd.
4. Verzoekster is het niet eens met het primaire besluit. Zij voert in bezwaar diverse gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt hierna of deze bezwaargronden een redelijke kans van slagen hebben.
Over de vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van familieleven
5. Verzoekster stelt dat verweerder haar dient vrij te stellen van het mvv-vereiste op grond van haar familieleven met haar moeder en broertje. Zij heeft in Nederland
namelijk familieleven met haar moeder en haar broertje. Daar komt bij dat haar broertje onder toezicht is gesteld. Verweerder is bezig om te onderzoeken of hij in verband daarmee in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Als dat het geval is, dan meent verzoekster dat ook zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze bezwaargrond van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster familieleven heeft met haar moeder en haar broertje. Verweerder heeft de aanvraag om een verblijfsvergunning van het broertje van verzoekster afgewezen. Dat het broertje tegen dit besluit bezwaar heeft aangetekend, laat onverlet dat hij geen verblijfsrecht in Nederland heeft. Ook de moeder van verzoekster heeft hier geen verblijfsrecht. Dat maakt dat er geen situatie is die door artikel 8 van het EVRM wordt beschermd. Wanneer verzoekster Nederland verlaat, zal zij niet van haar moeder en broertje gescheiden worden. Ook haar moeder en haar broertje moeten Nederland namelijk verlaten.
2 Als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Over de vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van privéleven
7. Verzoekster voert aan dat zij van het mvv-vereiste dient te worden vrijgesteld op grond van privéleven. Zij vindt dat verweerder de belangenafweging in dit verband ten onrechte in haar nadeel laat uitvallen. Zij voert aan dat zij in Nederland is geboren, dat zij hier goed is geïntegreerd, dat zij hier studeert en dat zij nooit buiten Nederland is geweest. Verzoekster vindt dat zij het recht heeft om haar opleiding af te maken en dat er een objectieve belemmering is om het onderwijs in Mongolië voort te zetten en af te ronden. Door haar opleiding kan verzoekster in de toekomst een bijdrage leveren aan de Nederlandse samenleving. Zij kan zich in Mongolië niet handhaven, omdat zij daar vanwege haar donkere uiterlijk zal worden gediscrimineerd. Verder is het op afstand onderhouden van contact met haar netwerk in Nederland niet vergelijkbaar met het onderhouden van contact in levende lijve. Verzoekster vindt dat de keuze die haar moeder indertijd heeft gemaakt om illegaal in Nederland te verblijven, niet aan haar mag worden tegengeworpen. Als kind had zij daar geen zeggenschap over.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze bezwaargrond geen redelijke kans van slagen heeft. Verweerder heeft alle door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden kenbaar bij zijn belangenafweging betrokken. Verweerder heeft daarbij verwezen naar twee uitspraken van eerdere procedures waarin de rechtbank in nadeel van verzoekster heeft geoordeeld over haar privéleven3. Verweerder heeft aangevoerd dat verzoekster in de onderhavige procedure geen wezenlijk nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht dan dat zij in de eerdere procedures had gedaan. In de omstandigheden dat verzoekster inmiddels nog langer in Nederland verblijft, dat zij verder gevorderd is met haar studie en dat zij ook overigens haar banden in en met Nederland verder heeft geïntensiveerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging nu wel in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarom niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat de belangenafweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen het belang van verzoekster bij uitoefening van haar privéleven in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend met het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid.
Over de toepassing van het mvv-vereiste, de hardheidsclausule en het beroep van verzoekster op schrijnendheid
9. Verzoekster voert aan dat toepassing van het mvv-vereiste in haar geval van onredelijke hardheid is. Zij verwijst daarbij naar de omstandigheden die zij heeft aangevoerd in het kader van haar familie- en privéleven en naar de omstandigheid dat nog geen beslissing is genomen op de aanvraag om een verblijfsvergunning van haar broertje.
10. Verzoekster voert verder aan dat sprake is van een schrijnende situatie. Zij heeft verwezen naar de uitspraak van de ABRvS van 24 september 20184. Uit deze uitspraak volgt dat verweerder een vaste gedragslijn hanteert bij de beoordeling of sprake is van een schrijnende situatie. In het zogenoemde ‘praktijkdocument’ zijn omstandigheden vermeld die zich ook in de situatie van verzoekster voordoen. Zo is zij ‘net buiten de boot gevallen’ in het kader van haar aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op
3 Zie de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 13 augustus 2014,
uitspraak van 13 augustus 2014 is inmiddels bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bij uitspraak van 26 februari 2015 (niet gepubliceerd).
grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen. Verder is verzoekster inmiddels meerderjarig en is er in haar persoonlijke situatie geen contra-indicatie aanwezig.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze bezwaargronden van verzoekster geen redelijke kans van slagen hebben. Strikt genomen zijn de vaste gedragslijn en het praktijkdocument niet van toepassing, omdat dit een invulling is van de discretionaire bevoegdheid van verweerder. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de omstandigheden die verzoekster in het kader van de schrijnendheid heeft aangevoerd, wel kunnen worden betrokken bij de vraag of het tegenwerpen van het mvv-vereiste onredelijk hard is. Gelet op wat verzoekster heeft aangevoerd en hetgeen hiervoor al is overwogen over haar familie- en privéleven, heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat toepassing van het mvv-vereiste niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De voorzieningenrechter overweegt aanvullend dat verweerder ter zitting heeft mogen aanvoeren dat geen sprake is van een situatie waarbij verzoekster nét ‘buiten de boot valt’. De aanvraag van verzoekster op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen is immers afgewezen omdat er een contra-indicatie van toepassing is. Dit vormt blijkens de regeling een afwijzingsgrond.
Over het paspoortvereiste
12. Verzoekster voert aan dat zij dient te worden vrijgesteld van het paspoortvereiste. Het is namelijk onbekend welke nationaliteit zij heeft. Zij is niet bekend in Mongolië. Op grond van artikel 7 en artikel 8 van the law of Mongolia on citizenship van 5 juni 1995 (Nationaliteitswet), komt zij niet in aanmerking voor de Mongoolse nationaliteit. Verzoekster is ook niet bekend in Nigeria, het land waarvan haar vader de nationaliteit heeft.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze bezwaargrond van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. Immers, verzoekster heeft geen kopie van een geldig paspoort ingediend. Daarnaast heeft zij niet met bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat zij door de Mongoolse autoriteiten niet (meer) in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de eerder aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 13 augustus 2014. In deze uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat artikel 7 van de Nationaliteitswet bepaalt dat de nationaliteit van een kind, geboren buiten het grondgebied van Mongolië en uit een huwelijk tussen een Mongoolse en een niet-Mongoolse staatsburger, door de ouders wordt bepaald, op basis van een schriftelijke overeenkomst. Gesteld noch gebleken is dat de optie van artikel 7 van de Nationaliteitswet voor verzoekster niet open staat.
14. Verzoekster voert aan dat verweerder haar ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd voor de duur van twee jaar. Er is sprake van een humanitaire reden om af te zien van het opleggen van een inreisverbod, omdat zij familieleven heeft met haar broertje, die onder toezicht is gesteld. Verder is een termijn van twee jaar lang voor iemand van 20 jaar.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze bezwaargrond van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. De enkele stelling dat een periode van twee jaar lang is, maakt niet dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van het inreisverbod of de duur hiervan had moeten verkorten. Ten aanzien van de stelling van verzoekster over het
familieleven met haar broertje, verwijst de voorzieningenrechter naar haar oordeel in rechtsoverweging 6.
17. Uit het vorenstaande volgt dat het bezwaar van verzoekster, op grond van de nu voorhanden zijnde gegevens, geen redelijke kans van slagen heeft. Omdat ook overigens, gelet op de betrokken belangen, in het onderhavige geval geen aanleiding bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening, zal het verzoek worden afgewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van het bezwaar. Daarom verklaart hij het bezwaar ongegrond.