ECLI:NL:RBDHA:2021:16479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
NL20.21007
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en motiveringsgebrek bij huisinval door Iraanse autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Iraanse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in eerdere besluiten onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking kwam voor asiel. De rechtbank had eerder, op 21 juli 2021, al geconstateerd dat de bestreden besluiten ontoereikend waren en verweerder de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen. Verweerder had in een aanvullend besluit gesteld dat de huisinval door de Iraanse autoriteiten geloofwaardig was, maar dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in Iran te vrezen had voor vervolging.

Eiseres voerde aan dat de Iraanse autoriteiten tijdens de huisinval bewijs hadden verzameld van haar deelname aan demonstraties in 2009 en haar betrokkenheid bij een kritisch boek geschreven door haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten zou komen te staan. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en gaf verweerder de opdracht om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21007
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R. Balkenende), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J. Post).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 21 juli 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder de bestreden besluiten van 7 december 2020 en van 30 april 2021 (bestreden besluit I respectievelijk II) ontoereikend heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid geboden om dit gebrek te herstellen.
Bij aanvullend besluit van 11 augustus 2021 heeft verweerder van de geboden gelegenheid tot herstel gebruik gemaakt.
Eiseres heeft hierop op 18 augustus 2021 een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Zij heeft het onderzoek heden gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij zij hierna uitdrukkelijk anders overweegt.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder in de bestreden besluiten I en II onvoldoende heeft gemotiveerd dat de huisinval ongeloofwaardig is. De rechtbank heeft beslist dat verweerder, om het gebrek te herstellen, een standpunt moet innemen over de geloofwaardigheid van de huisinval. De rechtbank heeft verder beslist dat, indien verweerder concludeert dat de huisinval geloofwaardig is, hij eveneens een standpunt dient in te nemen over de stelling van eiseres dat daarbij belastend
materiaal tegen haar is gevonden, waardoor zij in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak de motivering van de bestreden besluiten aangevuld. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de huisinval geloofwaardig is, maar dat niet aannemelijk is dat eiseres in verband daarmee in Iran heeft te vrezen voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade.
5. Eiseres heeft de aanvullende motivering van verweerder bestreden. Zij heeft aangevoerd dat de Iraanse autoriteiten bij de huisinval een laptop en een andere gegevensdrager hebben meegenomen. Zij hebben daarmee bewijsmateriaal in handen gekregen van de omstandigheid dat eiseres in 2009 heeft deelgenomen aan demonstraties en dat zij bij een aantal gelegenheden heeft gezongen voor een gemengd publiek. Op de laptop bevond zich ook een kritisch boek dat [echtgenoot] had geschreven en het manuscript voor een volgend boek. Eiseres heeft verder aangevoerd dat [echtgenoot] tot een risicogroep behoort en dat eiseres, als zijn echtgenote, door de autoriteiten zal worden gebruikt als drukmiddel.
6. De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
7. Verweerder heeft aan eiseres een van [echtgenoot] afhankelijke verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Tussen partijen is in geschil of eiseres in aanmerking dient te komen voor een zelfstandige asielvergunning. Het argument van eiseres in de zienswijze, dat [echtgenoot] tot een risicogroep behoort en dat eiseres als zijn echtgenote te vrezen heeft voor de Iraanse autoriteiten, kan haar dan ook niet helpen om een zelfstandige asielvergunning te verkrijgen. De rechtbank laat dit argument dan ook verder onbesproken.
8. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat het een aanname is dat de Iraanse autoriteiten op de bij de huisinval aangetroffen laptop hebben kunnen inloggen én dat zij foto’s op deze laptop zouden hebben gezien. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder niet volgen. In het kader van de samenwerkingsverplichting ligt het op de weg van eiseres om haar verklaringen aannemelijk te maken. Indien verweerder de verklaring van eiseres niet aannemelijk acht, dan is het aan verweerder om dit standpunt te motiveren. Verweerder dient in dat kader de relevante elementen (ambtshalve) aan te vullen en dient algemene informatie beschikbaar te hebben en toe te passen waar dit nodig is.1 Verweerder meent dat het niet voor de hand ligt dat de Iraanse autoriteiten de expertise hebben om in te kunnen loggen op de (met een wachtwoord beveiligde) laptop. Tevens meent verweerder dat als de Iraanse autoriteiten wél hebben kunnen inloggen op de laptop, het dan niet voor de hand ligt dat zij de bewuste foto’s op deze laptop hebben bekeken. Naar het oordeel van de rechtbank houden deze standpunten zonder nadere motivering geen stand.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder ook een standpunt heeft ingenomen over het relaas van eiseres, waarbij verweerder er wél vanuit is gegaan dat de Iraanse autoriteiten het materiaal hebben bekeken. De rechtbank zal dan ook beoordelen of verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het aangetroffen materiaal niet leidt tot het aannemen van vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade voor eiseres.
1. Werkinstructie 2014/10.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht niet aannemelijk geacht dat eiseres in de persoonlijke negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten komt te staan als gevolg van beeldmateriaal dat gemaakt is van demonstraties in 2009. Hiertoe heeft verweerder terecht aangevoerd dat er geen gevallen bekend zijn waarbij de Iraanse autoriteiten recentelijk nog burgers heeft vervolgd voor deelname aan demonstraties. Eiseres heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat de Iraanse autoriteiten pas naar aanleiding van de huisinval in 2019 bekend zijn geworden met de deelname van eiseres aan demonstraties in 2009, doet daaraan niet af.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij heeft te vrezen voor problemen met de Iraanse autoriteiten in verband met het boek en het manuscript dat zich op de laptop bevonden. Hiertoe heeft verweerder terecht aangevoerd dat het boek al in 2018 is gepubliceerd. [echtgenoot] heeft hierover verklaard dat hij in verband hiermee geen echte problemen heeft ondervonden. Het is dan niet aannemelijk dat dit voor eiseres wel het geval zou zijn. Voor het manuscript geldt dat eiseres heeft verklaard dat zij hieraan geen bijdrage heeft geleverd.
12. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder in de aanvullende motivering geen standpunt heeft ingenomen over de verklaring van eiseres, dat de Iraanse autoriteiten naar aanleiding van de huisinval in het bezit zijn gekomen van videobestanden die zich op de laptop bevonden. Op deze bestanden is te zien dat eiseres tijdens diverse gelegenheden heeft gezongen voor een gemengd publiek. De rechtbank stelt vast dat verweerder de huisinval (inmiddels) geloofwaardig heeft acht. Voorts heeft de rechtbank hiervoor geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat en waarom de Iraanse autoriteiten geen kennis zouden hebben genomen van de inhoud van de laptop die in beslag is genomen. Verder blijkt uit algemene bronnen dat het voor vrouwen in Iran verboden is om solo te zingen voor een gemengde groep. In het licht van dit alles had het op de weg van verweerder gelegen om zich nader uit te laten over het relevante element “eiseres zong in Iran bij privéaangelegenheden”. Aangezien verweerder dit niet heeft gedaan, heeft hij het geconstateerde motiveringsgebrek niet (geheel) hersteld.
13. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten I en II, voor zover daarin is bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om het rechtsgevolg van de bestreden besluiten (dat wil zeggen: dat eiseres niet in aanmerking komt voor een zelfstandige asielvergunning) in stand te laten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het resterende motiveringsgebrek (zie in 11.) vergt namelijk een nader standpunt van verweerder. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om nogmaals een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze meer zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van vier weken. Deze termijn start op de datum dat deze uitspraak is verzonden. Die datum staat aan het eind van de uitspraak vermeld.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (0,5 punt voor het
verschijnen ter zitting op 9 juni 2021, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting op
6 januari 2021 kent de rechtbank aan eiseres geen proceskosten toe. Voor die handelingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van samenhang met de procedure van [echtgenoot]. In die procedure heeft de rechtbank voor die handelingen al proceskosten toegekend. Zie hiervoor de uitspraak van 21 juli 2021 in de zaak met nummer NL21.21005.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten I en II, voor zover daarin is bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw;
  • bepaalt dat verweerder, met inachtneming van wat in deze uitspraak en in de tussenuitspraak is overwogen, een nieuw besluit neemt op de aanvraag van eiseres;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
09 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. R.J.A. Schaaf E. Kersten
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.