ECLI:NL:RBDHA:2021:16472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
NL21.13990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Poolse EU-onderdaan en de beoordeling van verblijfsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse EU-onderdaan. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Guman, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres voerde aan dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding was gebaseerd op een strafrechtelijke bevoegdheid, waardoor de bewaringsrechter niet bevoegd was om hierover te oordelen.

Eiseres stelde verder dat haar verblijf in Nederland na haar uitzetting op 13 december 2020 daadwerkelijk en effectief was beëindigd, en dat zij rechtmatig verblijf had op basis van het Unierecht. De rechtbank concludeerde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij gedurende langere tijd buiten Nederland was geweest, en dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waren en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een EU-burger opnieuw verblijfsrecht kan verkrijgen na een verwijderingsbesluit, en bevestigt dat de openbare orde kan vereisen dat een maatregel van bewaring wordt opgelegd als er risico bestaat dat de betrokkene zich aan het toezicht zal onttrekken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13990
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Guman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw J.A. Lakomiec. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1975] .
Staandehouding
2. Eiseres voert ten eerste aan dat de staandehouding onrechtmatig is, omdat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was. Dit is volgens artikel 50 van de Vw wel vereist om iemand staande te houden.
3. De rechtbank stelt vast dat de staandehouding van eiseres verliep op grond van een strafrechtelijke bevoegdheid, namelijk wegens het - in strijd met de algemene plaatselijke verordening - nuttigen van alcohol op de openbare weg. Dit betekent dat de aanhouding niet ter beoordeling staat van de bewaringsrechter. De bewaringsrechter is namelijk niet bevoegd
te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden.
Gesteld verblijfsrecht
4. Eiseres voert aan dat voldaan is aan het verwijderingsbesluit van 30 september 2020, omdat haar verblijf in Nederland na haar uitzetting op 13 december 2020 daadwerkelijk en effectief is beëindigd en er dus geen sprake is van voortzetting van onrechtmatig verblijf. Zij verbleef namelijk twee maanden in Polen. Hierbij verwijst eiseres naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 20211. De inbewaringstelling van eiseres is dus van meet af aan onrechtmatig, omdat eiseres rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht.
5. De rechtbank stelt vast dat een Unieburger ten aanzien van wie een verwijderingsbesluit is genomen alleen opnieuw een verblijfsrecht op het grondgebied van het gastland verkrijgt wanneer het verblijf op dat grondgebied daadwerkelijk en effectief is beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel met verwijzing naar het door eiseres genoemde arrest van het HvJEU terecht overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij na haar uitzetting naar Polen gedurende langere tijd buiten Nederland is geweest en daarmee haar eerdere verblijf in Nederland ook ‘daadwerkelijk en effectief’ heeft beëindigd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar, als zware gronden2 vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres alle gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, heeft betwist. Hiertoe heeft eiseres onder meer aangevoerd dat zij rechtmatig verblijf heeft. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 5 is overwogen, volgt de rechtbank eiseres hierin niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden kunnen de
1. ECLI:EU:C:2021:506, C‑719/19 (FS tegen Nederland).
2 artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3 artikel 5.1b, eerste, vierde lid, van het Vb.
maatregel van bewaring al dragen. De overige gronden van de maatregel bespreekt de rechtbank daarom niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
17 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.