ECLI:NL:RBDHA:2021:16470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
NL21.13871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling. Eiser, die van Poolse nationaliteit is, heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 29 augustus 2021, hield in dat eiser in bewaring werd gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van zijn ongewenstverklaring en dat hij rechtmatig verblijf had, omdat hij niet wist dat hij ongewenst verklaard was. De rechtbank heeft de zaak op 13 september 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft opgelegd vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft de gronden van de maatregel betwist, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden voldoende gemotiveerd waren en dat eiser op de hoogte was van zijn ongewenstverklaring. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en is onderworpen aan hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13871
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. P. Celikkal), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw K.M. Bijas. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1986] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Grondslag
3. Eiser stelt ten eerste dat hij nooit in bewaring mocht worden gesteld op grond dat hij geen rechtmatig verblijf heeft. Eiser stelt niet op de hoogte te zijn van de ongewenstverklaring van 24 april 2019. Op het uitreikingsblad van de ongewenstverklaring staat niet dat hij het besluit in ontvangst heeft genomen. Eiser stelt daarom dat hij rechtmatig verblijf had, omdat hij niet wist dat hij ongewenst verklaard was.
4. De rechtbank stelt vast dat op het uitreikingsblad van de ongewenstverklaring van eiser niet staat vermeld dat het besluit aan hem is uitgereikt. De rechtbank heeft echter geen aanleiding om te twijfelen dat eiser op de hoogte was van de ongewenstverklaring. Op pagina 3 van het proces-verbaal van gehoor bij bewaring (M110) staat namelijk het volgende:
’’Verbalisant: U bent ongewenst verklaard voor Nederland en mag hier niet zijn, waarom bent u hier?
Antwoord eiser: Ik dacht dat het al afgelopen was, toch?’’
De rechtbank leidt hieruit af dat eiser op de hoogte was van de ongewenstverklaring. De grondslag van de maatregel van bewaring was daarom niet onrechtmatig.
Gronden
5. Ter zitting heeft verweerder de grond 4e ingetrokken. Eiser heeft alle overige gronden betwist. Met de stelling dat hij niet op de hoogte was van de ongewenstverklaring worden de gronden 3b en 3c bestreden. Ook 3i hangt hier nauw mee samen, omdat hij niet wist dat hij hier niet mocht zijn.
6. Hetgeen eiser heeft aangevoerd ter betwisting van de gronden 3b en 3c gaat, gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4, niet op. De rechtbank acht de gronden 3b en 3c daarom feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat deze gronden de maatregel al kunnen dragen. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
17 september 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.