ECLI:NL:RBDHA:2021:16468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2021
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
09/091485-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met hakmes in restaurant

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn werkgevers in hun eigen restaurant heeft aangevallen met een hakmes. De verdachte heeft geprobeerd zijn twee werkgevers te doden door met het mes op hun hoofd en bovenlichaam in te hakken, wat heeft geleid tot ernstig letsel bij beide slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn zwakbegaafdheid niet in staat was om het conflict op een andere manier op te lossen, waardoor de feiten hem in licht verminderde mate zijn toegerekend. De kans op recidive is laag ingeschat en de verdachte heeft spijt betuigd voor zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank schadevergoedingen heeft toegewezen aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding voor slachtoffer 1 is vastgesteld op € 7.385,00 en voor slachtoffer 2 op € 3.238,67. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om deze bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/091485-21
Datum uitspraak: 31 december 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 juli 2021, 28 september 2021 (alle pro forma) en 17 december 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.A. van Kins, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. N.M. Fakiri, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van
17 december 2021 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 april 2021 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
met een hakbijl/hakmes, althans een scherp puntig voorwerp, meermalen,
(met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 1 april 2021 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een hakbijl/hakmes, althans een scherp puntig voorwerp, meermalen, (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de beide feiten dient te worden vrijgesproken.
Daar waar dit aangewezen is, zal de rechtbank nader ingaan op hetgeen door de raadsman is aangevoerd.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021091856, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer - Leidschendam -Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 225).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 december 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 1 april 2021 aan het werk in [locatie] te Zoetermeer. Ik was aan het ruzie maken met mevrouw [slachtoffer 1] .
Ik heb vervolgens met het hakmes, dat daar lag, geslagen. Ik heb daarmee een paar keer gehakt. Mevrouw [slachtoffer 1] liep vervolgens naar buiten en ik liep met dat hakmes in mijn rechterhand achter haar aan.
Ik was aan het hakken en toen kwam de heer [slachtoffer 2] op mij afstormen en toen heb ik het hoofd van de heer [slachtoffer 2] geraakt. Ik heb hem ook gehakt.
2. Het proces-verbaal van bevindingen ‘camerabeelden [locatie] ’, opgemaakt op 2 april 2021 (p. 111-122), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
01/04/2021 te 15.03.06 uur (Cam7)
Ik zag de vrouw achter de verdachte langslopen. Ik zag dat op het moment de vrouw de verdachte passeerde, deze zich omdraaide naar de vrouw toe. Ik zag dat de verdachte in zijn rechterhand een hakmes in zijn handen had. Ik zag dat de verdachte het mes naast zijn hoofd hield en met het mes met kracht een neerwaartse beweging maakte naar het achterhoofd van de vrouw. Ik zag dat de vrouw trachtte te vluchten. Ik zag dat de verdachte achter de vrouw aanrende en meerdere keren met het mes neerwaartse bewegingen maakte richting het lichaam/hoofd van de vrouw.
01/04/2021 te 15.03.15 uur (Cam5)
Ik zag dat de verdachte met het mes nog steeds achter de vrouw aanrende en weer met het mes met kracht een neerwaartse beweging maakte naar de rug van de vrouw. Ik zag dat de man met het gestreepte shirt achter de pilaar stond.
01/04/2021 te 15.03.16 uur (Cam6)
Ik zag dat de verdachte het mes boven zijn hoofd hield en weer met kracht een neerwaartse beweging maakte richting de vrouw en de man in het gestreepte shirt. Ik zag dat de man in het gestreepte shirt de vrouw probeerde te beschermen.
01/04/2021 te 15.03.18 uur (Cam5)
Ik zag dat de verdachte nog steeds met het mes met kracht neerwaartse bewegingen maakte richting de vrouw en de man met het gestreepte shirt, kennelijk met doel hen te raken.
3. Het geschrift, te weten de brief van [naam 1] , Spoedeisende Hulp Arts van het Erasmus MC ten aanzien van patiënte: [slachtoffer 1] d.d. 14 april 2021 (p. 149-151), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Conclusie CT hoofd en hals: tweetal scherp ossale sneden frontaal rechts met fractuurfragmenten in de huidwond. Focaal kleine fissuur in de tabula interna, verder alleen betrokkenheid tabula externa.
Samenvatting en conclusie:
1. Multipele Laceraties rechts temporaal
2. Grote laesie dorsale zijde nek.
3. Laceratie outer helix oor links .
4. Het geschrift, te weten de ontslagbrief van [naam 1] , Spoedeisende Hulp Arts van het Erasmus MC ten aanzien van patiënt: [slachtoffer 2] d.d. 10 juni 2021 (p. 154-155), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
CT-hersenen: Fractuur os pariëtale links met uitgebreid weke delenletsel.
Samenvatting en conclusie:
1. Laceratie links parietaal met losliggend bot a vue
2. Hematomen thoracaal, geen pneumothorax of ribfracturen
3. Wondje halverwege onderarm rechts, geen fracturen
4. Zwelling MC lll-IV linkerhand, geen fracturen
3.4.
Bewijsoverwegingen
Voorwaardelijk opzet
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte met een hakmes met bovenhandse krachtige neerwaartse bewegingen op het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 1] en vervolgens ook van [slachtoffer 2] heeft geslagen. Nadat verdachte eerst [slachtoffer 1] van achteren op haar hoofd heeft geslagen is verdachte al hakkend achter de vluchtende [slachtoffer 1] aangerend. Op het moment dat [slachtoffer 2] verdachte heeft willen stoppen, is hij ook op hem in gaan hakken. Door de wijze van handelen en door met dit voorwerp en deze kracht te slaan op het hoofd en het bovenlichaam (waar zich vitale delen van het lichaam bevinden) van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft verdachte, anders dan bepleit, op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm (zowel voor, tijdens als na het slaan met het mes) worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dergelijke aanwijzingen zijn niet aannemelijk geworden. Dat verdachte – zoals door de verdediging aangevoerd – zacht en beheerst heeft geslagen volgt noch uit de aard van de uithalen met het hakmes, noch uit hun aantal, noch uit het achtervolgen van het slachtoffer met het hakmes. Dat verdachte de slachtoffers bewust niet op vitale delen heeft willen raken, wordt daardoor evenmin ondersteund. Bovendien bevond de verdachte zich in een dynamische situatie, waaruit volgt dat de controle om de slachtoffers bewust niet op vitale delen te raken er niet kan zijn geweest.
De rechtbank acht het onder 1 en het onder 2 impliciet primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 1 april 2021 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een hakmes meermalen met kracht op/tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 1 april 2021 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een hakmes meermalen met kracht op/tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft geprobeerd zijn werkgevers in hun eigen restaurant van het leven te beroven. Eerst heeft hij met een hakmes op de ene werkgever ingehakt. Terwijl zij vluchtte is verdachte haar achterna gerend en heeft daarbij hakkende bewegingen gemaakt. Vervolgens is hij ook in gaan hakken op de te hulp schietende andere werkgever. In een explosie van geweld heeft verdachte hard met een flink hakmes op het hoofd en het bovenlichaam van beide slachtoffers in geslagen. Uit de medische verklaringen blijkt bij de vrouwelijke werkgever, naast ander letsel, van een scheurtje aan de binnenzijde van het schedelbot, terwijl bij de mannelijke werkgever, ook naast ander letsel, een breuk in een van de schedelbotten is geconstateerd. Het is een wonder dat de slachtoffers niet ernstiger zijn verwond. Dat de slachtoffers niet zijn overleden als gevolg van de aanval is geenszins te danken aan de verdachte, maar aan het heldhaftige optreden van de te hulp schietende werkgever die zijn optreden ook bijna heeft moeten bekopen met zijn leven.
De verdachte heeft dan ook ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de beide slachtoffers, hetgeen ook door een van de slachtoffers ter zitting is verwoord. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien worden daardoor in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 november 2021. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de nu 59-jarige verdachte niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport over de verdachte van de deskundige [naam 2] , GZ-psycholoog van 15 juni 2021.
Hierin wordt vastgesteld dat de verdachte zwakbegaafd is en dat hij vanuit zijn zwakbegaafdheid in mindere mate dan de gemiddelde mens in staat is tot het ontwikkelen van alternatieven voor conflictoplossing. Verder volgt uit het rapport dat het sociaal inzicht van de verdachte nogal beperkt is en hij zich onder druk terugtrekt in rigide aandoende ‘stellingen’. In die zin bestaat enig verband tussen de stoornis van de verdachte en het tenlastegelegde (niet zijnde een sterk of dwingend verband). Er speelt geen psychiatrische-, verslavings- of opmerkelijke persoonlijkheidsproblematiek.
De kans op recidive wordt laag geschat.
Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde in ten hoogste licht verminderde mate toe te rekenen. Er wordt geen interventie voorgesteld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van mevrouw [naam 3] van 14 september 2021, waarin de reclassering zich grotendeels aansluit bij de bevindingen en het advies van voormeld Pro Justitia rapport.
De rechtbank acht zich door beide rapporten voldoende voorgelicht. Het ontbreken van een uitgebreider reclasseringsrapport weegt niet, zoals bepleit, in strafmatigende zin mee.
Door zijn spijtbetuiging heeft de verdachte tevens getoond inzicht te hebben in de ernst en laakbaarheid van zijn handelen. Dat weegt strafverlagend mee.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De na te melden gevangenisstraf is passend en geboden. Die straf sluit een voorwaardelijk strafdeel uit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van [slachtoffer 1]
Mr. R.G. van der Laan heeft zich namens [slachtoffer 1] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.385,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 385,00 aan materiele schade (eigen risico zorgverzekering) en € 7.000,00 aan immateriële schade (fysiek letsel en psychisch leed).
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Ter zake van de materiële schade heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
De raadsman heeft verzocht om de immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 2.000,00. Dit omdat de verdachte niet bewust hard heeft geslagen, het slachtoffer niet in haar gezicht is geraakt en er geen slagaders zijn geraakt. Daarbij is er sprake van 50% eigen schuld van het slachtoffer, doordat zij de verdachte heeft uitgedaagd en hem heeft beledigd. Voorts heeft het slachtoffer de (gestelde) psychische schade niet beperkt, door af te zien van hulp van een psycholoog.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 7.000,00.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 7.385,00, bestaande uit € 385,00 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 april 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.385,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
1 april 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 1] .
De vordering van [slachtoffer 2]
Mr. R.G. van der Laan heeft zich namens [slachtoffer 2] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.781,07, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit
€ 1.031,07 aan materiële schade (eigen risico zorgverzekering ad € 353,07 en een kapotte bril ad € 678,00) en € 2.750,00 aan immateriële schade (fysiek letsel en psychisch leed).
7.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.5
Het standpunt van de verdediging
Ter zake van de materiële schade heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de bril van [slachtoffer 2] niet kapot gegaan is door het handelen van de verdachte. Dit deel van de vordering dient volgens de raadsman te worden afgewezen. Voor het overige deel van de materiële schade heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
De raadsman heeft zich ter zake van de immateriële schade primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard, omdat behandeling hiervan een te zware belasting van de strafzaak is, gelet op de ontkenning van de verdachte dat hij de benadeelde partij op het hoofd heeft geslagen en de omstandigheid dat het mes hem ook tijdens de worsteling geraakt zou kunnen hebben.
Daarbij zijn de psychische klachten van [slachtoffer 2] niet onderbouwd met medische stukken en heeft hij ervoor gekozen geen psychische hulp te zoeken, waardoor de gestelde psychische schade niet is beperkt.
Subsidiair - zo begrijpt de rechtbank - heeft de raadsman verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen voor zover het de gestelde immateriële schade betreft.
Meer subsidiair heeft de rechtbank verzocht om ook rekening te houden met 50% eigen schuld van de benadeelde partij, omdat hij in plaats van de verdachte te ontslaan inadequate maatregelen heeft genomen waarmee de verdachte gezien zijn lage IQ geen raad wist.
7.6
Het oordeel van de rechtbank
De gevorderde materiële schade, voor zover deze betrekking heeft op de post eigen risico zorgverzekering ad € 353,07, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank ter zake van de kapotte bril worden vastgesteld, dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. Uit de bon van de bril volgt dat de bril is aangeschaft op 31 december 2016. De rechtbank houdt rekening met de afschrijving van de waarde van de bril en begroot de waarde van de bril ten tijde van het incident op € 135,60 (zijnde 20% van het gevorderde bedrag).
Hoewel namens de benadeelde partij geen stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van de gevorderde psychische schade, acht de rechtbank dit deel van de vordering niettemin toewijsbaar. De aard en de ernst van de normschending, te weten het in eigen restaurant door een medewerker aangevallen worden met een hakmes terwijl de benadeelde partij probeerde zijn zakenpartner te beschermen, brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet hierop is sprake van de in art. 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.750,00.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.238,67, bestaande uit € 488,67 aan materiële schade en € 2.750,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in diens vordering.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 april 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.238,67, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 impliciet primair tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2, impliciet primair:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 7.385,00, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 7.385,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaaldten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur
van 71 dagen.
Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 3.238,67, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
wijst de vordering voor het overige af;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€3.238,67
,vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur
van 42 dagen.
Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L.E. Bakels, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. N. van der Meij, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 december 2021.