ECLI:NL:RBDHA:2021:16444

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/1764
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag visum nareis asiel op basis van onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak heeft eiseres, van Sudanese nationaliteit, op 12 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd op 9 juni 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie met haar referent niet aannemelijk had gemaakt. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 24 februari 2021 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 21 juli 2021 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. J. Kai Kai, en was haar referent aanwezig met een tolk. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om haar identiteit aan te tonen. Eiseres had een bewijs van burgerschapsinschrijving overgelegd, maar de rechtbank concludeerde dat dit document niet gelijkwaardig was aan een officieel identiteitsdocument, zoals een nationaal nummer. De rechtbank baseerde haar oordeel op het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin werd gesteld dat een bewijs van burgerschapsinschrijving in Sudan niet als officieel identificatiemiddel geldt.

De rechtbank verleende eiseres wel vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, maar oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat eiseres niet in bewijsnood verkeerde. Eiseres had immers contact opgenomen met de Sudanese autoriteiten voor het verkrijgen van haar identiteitsdocument, ondanks haar ontheemdenstatus. De rechtbank besloot dat de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, en is openbaar gemaakt op 1 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , van Sudanese nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W. Boelens)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kai Kai).

Procesverloop

Eiseres heeft op 12 augustus 2019 een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend. Eiseres wil verblijven bij haar gestelde echtgenoot, de heer [echtgenoot] (referent).
Bij besluit van 9 juni 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres haar identiteit en haar familierechtelijke relatie tot de referent niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 24 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is de referent verschenen, bijgestaan door de heer O.M. Karim als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Zij heeft daarvoor een verklaring over haar inkomen en vermogen overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij voldoende aangetoond dat zij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiseres daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
2. Om in aanmerking te komen voor verlening van een mvv, moet eiseres in de eerste plaats haar identiteit aannemelijk maken. Ter onderbouwing van haar identiteit heeft eiseres een zogenoemd “bewijs van burgerschapsinschrijving” overgelegd. Volgens verweerder is dit geen officieel document waarmee eiseres haar identiteit kan aantonen. Eiseres betwist dit en stelt dat dit wél het geval is. Volgens haar is een bewijs van burgerschapsinschrijving hetzelfde is als, dan wel vergelijkbaar is met een bewijs van het nationaal nummer. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
3. In het algemeen ambtsbericht Sudan van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van maart 2021 is op pagina 48 het volgende vermeld onder het kopje “Identiteitsdocumenten”:
“Verschillende bronnen geven aan dat men zich binnen Sudan kan identificeren met een bewijs van het nationaal nummer (onbeperkt geldig), een nationaliteitscertificaat248 (onbeperkt geldig), ID-kaart (vijf jaar geldig) of paspoort (vijf jaar geldig). Ook een rijbewijs kan in sommige gevallen voldoende zijn indien het geldig is en voorzien is van een foto en adres. (…). De aanvraag en vernieuwing van documenten loopt via deCivil Roll
kantoren in de verschillende regio’s van Sudan. Paspoorten, identiteitskaarten en nationale nummers dienen in persoon te worden aangevraagd. Deze documenten bevatten een foto die ter plekke gemaakt wordt, een handtekening en/of biometrische gegevens.252 (…)”
4. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat een bewijs van burgerschapsinschrijving hetzelfde is als, of te vergelijken is met een bewijs van het nationaal nummer. Dat blijkt de rechtbank uit de verklaringen van eiseres over de wijze waarop zij haar bewijs van burgerschapsinschrijving heeft verkregen. Zij heeft namelijk verklaard dat haar vader dit document voor haar via een derde persoon heeft geregeld. De rechtbank maakt hieruit op dat het bewijs van burgerschapsinschrijving niet door eiseres in persoon is aangevraagd en dat er van haar niet ter plekke in een
Civil Roll-kantoor een foto is gemaakt. Verder kan het bewijs van burgerschapsinschrijving om die reden geen handtekening en/of biometrische gegevens van eiseres bevatten. Dat op het bewijs van burgerschapsinschrijving een nationaal nummer is vermeld, maakt dit oordeel niet anders. Verder blijkt uit de opsomming in de voornoemde passage afdoende dat een bewijs van burgerschapsinschrijving in Sudan niet als officieel identificatiemiddel geldt.
5. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit niet aan de hand van een officieel document heeft aangetoond.
6. Verweerder heeft zich verder op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet in bewijsnood verkeert. Uit haar verklaringen blijkt dat zij zich in december 2019 tot de Sudanese autoriteiten heeft gewend voor het verkrijgen van het bewijs van burgerschapsinschrijving. Dat heeft zij dus gedaan ondanks haar ontheemdenstatus en ondanks het feit dat de referent Sudan toen al was ontvlucht. Deze omstandigheden hebben haar er dus niet van weerhouden om, zij het via-via, in contact te treden met de Sudanese autoriteiten. Tegen deze achtergrond heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij nooit in het bezit van een officieel identiteitsdocument is geweest, dan wel dat het voor haar niet mogelijk is (geweest) om zo’n document te verkrijgen.
7. Omdat eiseres niet in bewijsnood verkeert, heeft verweerder het bewijs van burgerschapsinschrijving niet als indicatief bewijsstuk bij de beoordeling van de identiteit van eiseres hoeven betrekken.
8. De enkele omstandigheid dat eiseres haar identiteit niet heeft aangetoond, kan het besluit om haar mvv-aanvraag af te wijzen al dragen. Om die reden laat de rechtbank het geschilpunt tussen partijen over de vraag of eiseres haar familierechtelijke relatie met de referent heeft aangetoond onbesproken.
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheidrechter
om deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.