ECLI:NL:RBDHA:2021:16443
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische zorg in Soedan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Soedanese nationaliteit, die verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder uitstel van vertrek gekregen, maar zijn recente aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris het verzoek om uitstel van vertrek ongegrond heeft verklaard, onder verwijzing naar een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte de feitelijke toegankelijkheid van medische zorg in Soedan niet heeft beoordeeld en dat hij niet in staat is om de benodigde medische zorg te verkrijgen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn identiteit en dat de bewijslast voor de toegankelijkheid van medische zorg bij hem ligt. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder verwijzingen naar relevante jurisprudentie van het EHRM en het HvJEU, niet gevolgd. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat er geen reëel risico is op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.