Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13693
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Erik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A.M.H. van de Wal).
Bij besluit van 24 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M. Timmer, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om nadere inlichtingen te verschaffen. Nadat verweerder bij bericht van 7 september 2021 de gevraagde inlichtingen heeft verstrekt, heeft eiser daarop gereageerd. Beide partijen hebben de termijn om te reageren op het verzoek voor verdere afdoening buiten zitting, ongebruikt laten verstrijken. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 8 september 2021 gesloten.
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981.
2. Eiser voert aan dat onduidelijk is op welke grond de ophouding is gebaseerd. In het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 24 augustus 2021 wordt enerzijds
verwezen naar artikel 50, derde lid, van de Vw, maar anderzijds naar artikel 50a, tweede lid, van de Vw. Deze onduidelijkheid maakt zijn ophouding onrechtmatig.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In het proces-verbaal van ophouding en onderzoek staat dat de ophouding is geschied op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Eisers identiteit kon onmiddellijk worden vastgesteld, maar het was niet (direct) duidelijk of eiser rechtmatig verblijf had. Verderop in het proces-verbaal staat echter dat eiser is onderzocht aan zijn lichaam en kleding en dat zijn bagage is doorzocht op grond van artikel 50a, tweede lid, van de Vw. De rechtbank stelt verder vast dat in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek onder punt 5 is genoemd dat eiser zal worden overgedragen aan Duitsland. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal onomstotelijk blijkt dat eiser een Dublinclaimant is. Daaruit kan worden afgeleid dat de grondslag voor de ophouding feitelijk artikel 50a van de Vw was. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 maart 20211 is de rechtbank van oordeel dat de verwijzing naar het verkeerde wetsartikel een gering gebrek is en dat de ernst van dit gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring gediend zijn. Eiser heeft ook niet nader uitgelegd hoe hij door dit gebrek in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat de zware grond 3a niet is betwist door eiser. Met betrekking tot de zware grond 3b heeft eiser aangevoerd dat uit de toelichting van verweerder niet volgt dat de grond feitelijk juist is, omdat in de maatregel niet is opgenomen en niet is gemotiveerd dat het verblijf van eiser onrechtmatig is.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser is op 4 augustus 2021 uitgezet naar Duitsland op een Dublinclaim en hij is naar eigen zeggen op 7 augustus 2021 terug gekomen naar Nederland. Bij terugkomst in Nederland heeft hij zich niet gemeld bij de Korpschef of het AVIM om zijn illegale verblijf te