ECLI:NL:RBDHA:2021:16437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
NL21.13627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en belangenafweging bij binnentreden in woning van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Egyptische nationaliteit is. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 24 augustus 2021 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat hij geen toestemming had gegeven voor het binnentreden van zijn woning, en dat de handtekening op de machtiging tot binnentreden niet te valideren was.

Tijdens de zitting op 6 september 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder om nadere inlichtingen te verzoeken, maar deze konden niet tijdig worden ingediend. Uiteindelijk hebben partijen toestemming gegeven voor verdere afdoening buiten zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de bewaring niet heeft betwist, maar dat de handtekening op de machtiging niet geldig was. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel er gebreken waren in de procedure, deze niet automatisch leidden tot onrechtmatige bewaring, omdat de belangen van verweerder bij voortzetting van de bewaring zwaarder wogen dan de belangen van eiser. Eiser had eerder niet meegewerkt aan zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening en had zich aan het toezicht onttrokken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13627
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.C. de Jong), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht om nadere inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft op 7 september 2021 de rechtbank meegedeeld dat de gevraagde inlichtingen niet tijdig konden worden ingediend. Nu partijen op 8 september 2021 toestemming hebben gegeven voor verdere afdoening buiten zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
Binnentreden in woning
4. Eiser voert aan dat hij geen toestemming heeft gegeven voor het binnentreden van zijn woning (zijn kamer in het AZC) en dat sprake is geweest van een onrechtmatige binnentreding. Voor de binnentreding van de woning van eiser is weliswaar gebruik gemaakt van een machtiging tot binnentreden, maar de handtekening die op deze
machtiging staat is niet te valideren. Dat levert niet automatisch een onrechtmatige bewaring op, maar betekent dat een belangenafweging moet worden gemaakt. Deze belangenafweging moet uitvallen in het voordeel van eiser. Door verweerder zijn namelijk geen andere zwaarwegende belangen naar voren gebracht dan de gronden van bewaring. Deze gronden zijn op zichzelf niet voldoende om een zwaarwegend belang van verweerder aan te nemen. Voor zover de belangenafweging in het nadeel van eiser zou uitvallen, verzoekt hij de rechtbank verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat de handtekening op de machtiging van binnentreden, zoals die is opgenomen in het digitale dossier, niet gevalideerd kan worden. Dit betekent dat verweerder geen geldige machtiging tot binnentreden heeft overgelegd. Nu verweerder niet heeft weersproken dat eiser voor het binnentreden geen toestemming heeft verleend, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van onrechtmatig binnentreden in de woning van eiser. Deze beroepsgrond slaagt.
Belangenafweging
6. Dergelijke gebreken die kleven aan de inbewaringstelling maken de daarop aansluitende bewaring slechts onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Van een dergelijke onevenwichtigheid is in dit geval echter naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
7. Verweerder heeft terecht naar voren gebracht dat eiser al eerder met onbekende bestemming is vertrokken, namelijk op 10 september 2020. Op 8 juni 2021 heeft eiser zich weer aangemeld in een AZC. Daarna heeft eiser op 14 juli 2021 via de IOM een vlucht geboekt naar Egypte, omdat eiser heeft verklaard dat hij met hulp van de IOM terug wilde naar zijn thuisland. Deze vlucht is echter vervolgens door eiser geweigerd. Ook heeft eiser het eerste vertrekgesprek op 26 augustus 2021 geweigerd. Daarnaast zijn de gronden van de maatregel niet betwist. Uit deze gronden volgt – onder meer – dat eiser eerder niet heeft meegewerkt aan zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening en dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Tijdens het gehoor voor inbewaringstelling heeft eiser verklaard dat hij niet naar Duitsland wil en dat hij enige tijd door Europa heeft gezworven. Ook blijkt uit dit gehoor dat eiser gebruik heeft gemaakt van meerdere aliassen. Uit deze omstandigheden, in hun onderlinge verband bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er een significant risico is dat eiser zich weer zal onttrekken aan het toezicht. Om die reden weegt het belang van verweerder bij voortzetting van de inbewaringstelling zwaarder dan het belang van eiser bij opheffing van de inbewaringstelling.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Het geconstateerde gebrek in voortraject geeft de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
13 september 2021
en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.