ECLI:NL:RBDHA:2021:16435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
NL21.13259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Egyptische eiser wegens kennelijk ongegrondheid en gebrek aan reëel risico bij terugkeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Egyptische eiser. De eiser, die op 10 januari 2020 uit Egypte vertrok en in maart 2020 Nederland binnenkwam, had op 29 november 2020 asiel aangevraagd. Hij stelde dat hij tijdens zijn militaire dienst in 2014 gedwongen werd om op demonstranten te schieten, wat hij weigerde. Dit leidde tot zijn detentie en mishandeling. Eiser vreesde dat de Egyptische autoriteiten hem nog steeds zochten vanwege zijn verleden en dat hij bij terugkeer naar Egypte een reëel risico op ernstige schade zou lopen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder oordeelde dat de relevante elementen in het asielrelaas van eiser niet konden worden herleid tot de gronden van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Verweerder was afwezig met bericht van verhindering.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Egypte een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wees erop dat eiser in 2016 onvoorwaardelijk was vrijgelaten uit detentie en dat hij na zijn vrijlating geen problemen had ondervonden van de autoriteiten. Bovendien had hij Egypte met zijn eigen paspoort verlaten, wat erop wijst dat hij niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13259
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J. Portegies), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W. Jaafar. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Standpunten van partijen

1. Eiser heeft de Egyptische nationaliteit. Eiser is op 10 januari 2020 uit Egypte vertrokken en is in maart 2020 Nederland ingereisd. Op 29 november 2020 heeft hij asiel aangevraagd. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij in 2014 in militaire dienst was. Hem werd de opdracht gegeven om op demonstranten te schieten, maar dat heeft eiser geweigerd. Als gevolg hiervan is hij twee maanden gedetineerd geweest en heeft hij in het vervolg van zijn dienstplicht te maken gehad met vernederingen en mishandelingen. Hij mocht met niemand praten over wat hij in dienst had meegemaakt. In maart 2016 is hij afgezwaaid. Na twintig dagen later werd hij in zijn huis gearresteerd en heeft hij vervolgens 105 dagen in detentie doorgebracht. Daar is hij verhoord en mishandeld. In verband met zijn ernstige verwondingen is hij in juli 2016 vrijgelaten. In mei 2017 is zijn broer door de Egyptische autoriteiten meegenomen voor verhoor. Er is toen naar de verblijfplaats van eiser gevraagd. Eiser beweert dat de veiligheidsdienst hem psychisch kapot wil maken, om te voorkomen dat eiser nog zou spreken over de gebeurtenissen uit 2014.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • weigering bevel tijdens militaire dienstplicht in 2014;
  • detentie na afronden militaire dienstplicht in 2016.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de relevante elementen geloofwaardig geacht. Volgens verweerder zijn de geloofwaardig geachte relevante elementen echter niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Egypte een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Dit omdat verweerder het niet aannemelijk acht dat de veiligheidsdienst nog belangstelling voor eiser zou hebben na diens vrijlating uit detentie in 2016. Verweerder
heeft voorts aangevoerd dat eiser Egypte met zijn eigen paspoort en een visum op zijn naam heeft kunnen verlaten. Dit duidt er volgens verweerder niet op dat eiser nog langer in de negatieve belangstelling van de Egyptische autoriteiten staat of dat hij bij terugkeer naar Egypte heeft te vrezen voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser voert in beroep aan dat hij in 2016 uit detentie is vrijgelaten, omdat de veiligheidsdienst verwachtte dat hij zou sterven aan zijn verwondingen. Toen men er later achter kwam dat hij het toch had overleefd, is zijn broer aangehouden en verhoord over eisers verblijfplaats. Hieruit blijkt volgens eiser dat de veiligheidsdienst wel degelijk nog belangstelling had voor hem. Verder stelt eiser dat het hem niet mag worden tegengeworpen dat hij niet weet of er een arrestatiebevel tegen hem is uitgevaardigd. Het is de veiligheidsdienst die hem op de korrel heeft en die organisatie werkt niet standaard met arrestatiebevelen. Verder voert eiser aan dat hij Egypte met de hulp van een smokkelaar en via omkopingen heeft kunnen verlaten. De voorbereiding van zijn vertrek heeft al met al een jaar geduurd.

Overwegingen

5. Tussen partijen is niet in geschil dat de door verweerder geloofwaardig geachte relevante element niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag.
6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Egypte een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Hiertoe heeft verweerder aangevoerd dat eiser in 2016 onvoorwaardelijk is vrijgelaten uit detentie. Na zijn vrijlating heeft hij vier maanden lang op zijn thuisadres verbleven, zonder dat hij door de Egyptische autoriteiten is benaderd. In de periode van vijf jaar na zijn vrijlating is de familie van eiser één keer benaderd in verband met de verblijfplaats van eiser. Dit geeft er geen blijk van dat eiser nog door de Egyptische autoriteiten wordt gezocht, omdat men wil voorkomen dat hij gaat praten over de gebeurtenissen in 2014. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de veiligheidsdienst hem in 2016 slechts uit detentie heeft vrijgelaten en hem nadien met rust heeft gelaten,
omdat men in de veronderstelling verkeerde dat hij zou komen te overlijden. Verder is niet gebleken dat tegen eiser een aanhoudings- of arrestatiebevel is uitgevaardigd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Egyptische veiligheidsdienst in het algemeen of in zijn specifieke geval een dergelijk document niet uitvaardigt.
7. Bij zijn standpunt heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat eiser in 2020 met zijn eigen paspoort en op gecontroleerde wijze Egypte heeft verlaten. Dit duidt er niet op dat hij bij de Egyptische autoriteiten in de negatieve belangstelling staat, op grond waarvan hij bij terugkeer naar Egypte zou moeten vrezen voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Hieraan doet niet af dat eiser zijn vertrek door middel van omkoping heeft weten te bewerkstelligen.
8. Op grond van wat in 6. en 7. is overwogen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Kennelijk ongegronde aanvraag
9. Verweerder heeft de aanvraag kennelijk ongegrond mogen vinden, omdat eiser zich na zijn inreis in Nederland niet zo snel als mogelijk heeft gemeld met een verzoek om bescherming1. Eiser is Nederland in maart 2020 ingereisd en heeft zich pas in november 2020 tot de Nederlandse autoriteiten gewend. In de omstandigheid dat eiser dat niet eerder durfde te doen, uit angst dat de Egyptische autoriteiten dan achter zijn verblijfplaats zouden komen, heeft verweerder geen gegronde reden hoeven zien voor eiser om zich niet zo snel mogelijk te melden.
Conclusie
10. De aanvraag is terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier.
1 Op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, Vw.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
09 september 2021

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.