ECLI:NL:RBDHA:2021:16425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
NL21.5595
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van een verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel. De eiser, een Nigeriaanse man geboren in 1978, had op 8 december 2020 aangifte gedaan van mensenhandel, waarna hij een verblijfsvergunning kreeg. Echter, op 25 januari 2021 trok de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid deze vergunning in, met als argument dat de officier van justitie had aangegeven dat er geen strafrechtelijk onderzoek meer liep. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het beleid van de staatssecretaris een te restrictieve interpretatie was van de Europese richtlijn 2004/81/EG, die de voorwaarden voor een verblijfsvergunning in verband met mensenhandel regelt.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de aanwezigheid van eiser niet langer noodzakelijk was voor een strafrechtelijk onderzoek. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij betrokken was bij andere procedures die zijn aanwezigheid vereisten. Bovendien was de rechtbank van mening dat eiser geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank wees ook het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toe.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor slachtoffers van mensenhandel om actief betrokken te zijn bij strafrechtelijke procedures om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen onrechtmatige beslissing had genomen en dat het beroep van eiser ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5595 (beroep)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

In het besluit van 25 januari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel, ingetrokken per
21 december 2020.
In het besluit van 12 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening (zaaknummer NL21.5597), op 19 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding dit verzoek toe te wijzen.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1978 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft op 8 december 2020 aangifte van mensenhandel gedaan, naar aanleiding waarvan verweerder bovengenoemde verblijfsvergunning heeft verleend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die vergunning ingetrokken, omdat de officier van justitie de zaak
voortijdig heeft beëindigd en er daarmee geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek.
2. Eiser is het niet eens met het besluit. Hij vindt dat het beleid zoals opgenomen in paragraaf B8/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 een te restrictieve interpretatie is van Richtlijn 2004/81/EG.1 Met artikel 1 van die richtlijn wordt volgens eiser het brede doel gediend van het belang van iemands aanwezigheid in Nederland voor de bestrijding van mensenhandel, en niet alleen het doel van medewerking aan een strafrechtelijk onderzoek. Eisers aanwezigheid kan relevant zijn voor andere zaken over mensenhandel, waardoor hij valt onder de reikwijdte van de laatstgenoemde bepaling, aldus eiser. Verder wijst eiser erop dat er bijzondere omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Het aanvragen van een vergunning humanitair niet-tijdelijk is volgens eiser namelijk een lege huls door de hoge bewijsdrempel die daarvoor geldt.
2.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Naar haar oordeel is het beleid zoals dat in deze zaak is toegepast niet een te restrictieve interpretatie van voornoemde richtlijn. Uit artikel 8 van die richtlijn volgt namelijk dat een van de voorwaarden voor een verblijfsvergunning in verband met mensenhandel, is dat de aanwezigheid van de vreemdeling dienstig is voor een onderzoek of gerechtelijke procedure. Wat eiser aanvoert is geen aanleiding om niet van die voorwaarde uit te gaan. Daarbij komt dat eiser in zijn aangifte al omschreven heeft wat hij weet, waarna het Openbaar Ministerie te kennen heeft gegeven dat eisers aanwezigheid niet langer noodzakelijk is voor een specifieke procedure. Ook is niet gebleken dat er nog andere procedures zijn waarin eisers aanwezigheid van belang is. Nog los van het feit dat eiser bij het OM zijn beklag zou moeten doen als hij het niet eens is met die conclusie, heeft hij ook niet aannemelijk gemaakt dat hij momenteel concreet betrokken is bij zijn of andermans zaak over mensenhandel.
2.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 4:84 van de Awb. Eiser heeft namelijk geen bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt die specifiek in zijn situatie zouden moeten leiden tot afwijking van het beleid.
3. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.
1. Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 1 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.