ECLI:NL:RBDHA:2021:16423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
NL21.13365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Zuid-Soedanese nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 18 augustus 2021, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 24 augustus 2021 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven, maar de rechtbank heeft de zaak toch behandeld op 30 augustus 2021, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank overweegt dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door eiser en dat er voldoende zicht op uitzetting was, ondanks de weigering van eiser om mee te werken aan een PCR-test. De rechtbank concludeert dat de weigering van eiser om mee te werken aan de test niet betekent dat er geen zicht op uitzetting was, aangezien verweerder al een vlucht had geboekt. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aan zijn medewerkingsverplichting heeft voldaan door te weigeren de PCR-test te ondergaan, wat zijn eigen risico is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 31 augustus 2021 en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13365
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 24 augustus 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt de Zuid-Soedanese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [2002] .
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Deze gronden kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen.
5. Eiser heeft aangevoerd dat er bij het opleggen van de maatregel van bewaring geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was, omdat op dat moment al duidelijk was dat hij niet zou meewerken aan het afnemen van een PCR-test en de overdracht dus niet zou kunnen plaatsvinden.
6. In wat eiser aanvoert, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting bestond. Daarbij is van belang dat verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring voor eiser al een vlucht had geboekt. Verweerder heeft verder ter zitting terecht naar voren gebracht dat het feit dat eiser vóór het opleggen van de maatregel van bewaring heeft aangegeven niet mee te zullen werken aan de afname van een PCR-test, niet betekent dat hij dit zou blijven weigeren tot aan het moment van de geplande overdracht. Dat eiser niet wenst mee te werken aan de afname van een PCR-test en dat de overdracht daardoor geen doorgang kon vinden, komt bovendien voor zijn rekening en risico. Het ondergaan van een PCR-test kan niet worden afgedwongen, maar de rechtbank is van oordeel dat het ondergaan van een PCR-test in het kader van de medewerkingsverplichting redelijkerwijs van eiser kan worden verlangd. Door te weigeren hieraan mee te werken, voldoet eiser niet aan zijn plicht om actief en volledig mee te werken aan zijn overdracht. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
31 augustus 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.