ECLI:NL:RBDHA:2021:16420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
NL21.13364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Bulgaarse eiser. De maatregel was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 augustus 2021, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 28 augustus 2021 werd de maatregel van bewaring opgeheven, maar de rechtbank moest nog beoordelen of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

Tijdens de zitting op 30 augustus 2021 is eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L.J. Blijdorp, niet verschenen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Eiser had aangevoerd dat het proces-verbaal van overname en ophouding onjuist was ingevuld, maar de rechtbank oordeelde dat de correctie van het tijdstip van ophouding door verweerder met een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen voldoende was om de onrechtmatigheid van de bewaring te weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht, niet waren betwist door eiser. Bovendien oordeelde de rechtbank dat verweerder terecht geen lichter middel had gekozen dan de inbewaringstelling, gezien de omstandigheden van de zaak en de geschiedenis van eiser met betrekking tot zijn verblijf in Nederland. De rechtbank wees ook een proceskostenveroordeling af, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 30 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13364
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 augustus 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft de Bulgaarse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1984.
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4. Eiser heeft aangevoerd dat het proces-verbaal van overname en ophouding van 17 augustus 2021 onjuist is ingevuld, nu is gebleken dat de ophouding heeft plaatsgevonden om 13:35 uur, in plaats van 11:35 uur. Het proces-verbaal is een op ambtseed opgemaakt document en hoort daarom altijd te kloppen. De maatregel van bewaring is vanaf het moment van oplegging onrechtmatig geweest.
5. De rechtbank volgt eiser niet. Verweerder heeft het foutieve tijdstip van de ophouding in het proces-verbaal van 17 augustus 2021 gecorrigeerd met een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 27 augustus 2021. In dit proces-verbaal staat duidelijk opgenomen dat het juiste tijdstip van de ophouding op 17 augustus 2021 om 13:35 uur is. Ook is uitgelegd hoe en waarom het tijdstip van de ophouding in het proces- verbaal van overname en ophouding aanvankelijk verkeerd stond. Hiermee is een eventueel gebrek bij de ophouding hersteld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Deze gronden kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen.
8. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat verweerder voorafgaande aan de opheffing van de bewaring had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser heeft vanaf het begin aangegeven dat hij zou meewerken aan de uitzetting. Dat eiser in Nederland was, berustte op een misverstand over de reikwijdte van de ongewenstverklaring.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Hierbij is van belang dat de gronden van de maatregel al rechtvaardigen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Daarnaast is van belang dat eiser heeft verklaard dat hij in 2016, 2018, 2019, 2020 en 2021 in Nederland is geweest en zich niet zelf heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Eiser heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de reikwijdte van de ongewenstverklaring, maar de rechtbank is van oordeel dat voor zover de strekking hiervan voor hem niet duidelijk was, dit voor zijn rekening en risico komt. In de ongewenstverklaring van 24 januari 2014 is duidelijk opgenomen dat deze van kracht blijft totdat deze wordt opgeheven. Dit besluit is aan eiser op 10 februari 2014 uitgereikt, waardoor vast staat dat hij hiermee bekend was. Alles bij elkaar genomen, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende redenen zijn die maken dat sprake was van een risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, waardoor verweerder geen lichter middel had hoeven opleggen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
06 september 2021

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.