ECLI:NL:RBDHA:2021:16419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
NL21.13489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 20 augustus 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling ter zitting behandeld en uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende redenen waren voor de maatregel van bewaring, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had betoogd dat hij asiel wilde aanvragen en dat hij zich in andere landen altijd had gemeld bij de autoriteiten. De rechtbank concludeerde echter dat eiser zich niet direct na zijn aankomst in Nederland had gemeld en dat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook overwogen dat verweerder terecht geen lichter middel had gekozen dan de inbewaringstelling, gezien de omstandigheden van de zaak.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 september 2021, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13489
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.A. Madern), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
3. Eiser voert als eerste aan dat sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding, zonder redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 19 augustus 2021 blijkt dat er geen stafrechtelijke aanleiding was om eiser te vragen naar zijn identiteitsdocumenten.
4. De rechtbank is van oordeel dat uit het geheel van feiten en omstandigheden, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen, blijkt dat sprake was van een redelijk vermoeden van winkeldiefstal in vereniging gepleegd. Het is dan ook voldoende duidelijk dat eiser op strafrechtelijke grond is staandegehouden. Van een verkapte vreemdelingenrechtelijke staandehouding is geen sprake geweest. De strafrechtelijke staandehouding ligt in dit beroep niet ter toetsing voor. De beroepsgrond slaagt niet.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft alle gronden van de maatregel van bewaring betwist. Over de zware grond onder 3a voert eiser aan dat hij twee dagen voordat hij werd aangehouden Nederland per trein is binnengekomen en dat hij asiel wilde aanvragen. Hij heeft zich in de andere landen waar hij asiel heeft aangevraagd steeds bij de betreffende autoriteiten gemeld en was dit ook in Nederland van plan. Over de zware grond onder 3b voert eiser aan dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken, omdat hij op het station naar de politie heeft gevraagd om asiel aan te vragen. Ook in andere landen heeft hij zich steeds gewend tot de autoriteiten.
7. De rechtbank stelt vast dat de feitelijke juistheid van de zware grond onder 3a niet wordt betwist. Deze grond is in de maatregel van bewaring bovendien voldoende gemotiveerd. Over de zware grond onder 3b overweegt de rechtbank dat eiser zich niet direct na aankomst in Nederland heeft gemeld. Er zitten twee dagen tussen de gestelde aankomst in Nederland en de strafrechtelijke staandehouding door de politie. Dat eiser van plan was om zich eerder te melden, is nergens uit gebleken. De zware grond onder 3b is daarom ook feitelijk juist en voldoende gemotiveerd.
8. De zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de
maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de overige geschilpunten over de gronden van de bewaring onbesproken.
9. Eiser voert tot slot aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Omdat hij in Nederland asiel heeft aangevraagd, zou hij in afwachting van de beslissing in een asielzoekerscentrum moeten verblijven.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Hierbij is van belang dat eiser zich niet direct na aankomst in Nederland heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten en ook bij zijn staandehouding niet direct heeft verteld dat het zijn bedoeling was om asiel aan te vragen. Daarnaast blijkt afdoende uit het dossier dat eiser door Europa reist en in verschillende landen asiel heeft aangevraagd, zonder de uitkomst hiervan af te wachten. Alles bij elkaar genomen, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende redenen zijn die maken dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, waardoor verweerder geen lichter middel had hoeven opleggen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
01 september 2021

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.