In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, een Eritrese familie bestaande uit ouders en hun kinderen, hebben een aanvraag ingediend om bij hun referent, die in Nederland verblijft, te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen op basis van een belangenafweging, waarbij de Staatssecretaris stelde dat de weigering om een mvv te verlenen niet in strijd is met het recht op respect voor het familie- en gezinsleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM.
Eisers hebben tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris alle relevante belangen heeft betrokken en in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de objectieve belemmeringen voor het uitoefenen van het gezinsleven in Eritrea, maar dat er ook omstandigheden waren die in het nadeel van eisers mochten worden meegewogen, zoals het feit dat zij nooit eerder een verblijfsvergunning in Nederland hebben gehad.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij concludeerde dat de belangenafweging door de Staatssecretaris evenwichtig was en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag gerechtvaardigd was. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier R.G.A. Beijen.