In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft in een eerdere tussenuitspraak van 4 maart 2021 verweerder de gelegenheid gegeven om de motivering van het besluit aan te passen, met name met betrekking tot de risico's die eiser loopt bij terugkeer naar Iran in het licht van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft verweerder gevraagd om aanvullende informatie te verstrekken over de situatie van Iraniërs die terugkeren naar Iran, vooral in het licht van nieuwe openbare informatie die beschikbaar was gekomen in het Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021.
Verweerder heeft in zijn aanvullende motivering gesteld dat de nieuwe informatie niet wezenlijk verschilt van de eerdere informatie waarop het besluit was gebaseerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd heeft op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer naar Iran geen risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de motivering van verweerder tekortschiet, vooral gezien de inhoud van het ambtsbericht dat aangeeft dat teruggekeerde Iraniërs die betrokken zijn bij politieke, culturele of religieuze activiteiten risico lopen op strafrechtelijke vervolging.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de risico's die asielzoekers lopen bij terugkeer naar hun land van herkomst, vooral in het licht van mensenrechtenkwesties.