ECLI:NL:RBDHA:2021:16410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
C/09/612034 / JE RK 21-1173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders, [de vrouw] en [de man], hebben een geregistreerd partnerschap en zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hun kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen te waarborgen, wat heeft geleid tot een onveilige opvoedsituatie. De rechtbank heeft eerder al maatregelen genomen, waaronder ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, en heeft deze nu verlengd voor een periode van één jaar. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, heeft zorgen geuit over de problematiek van de ouders, waaronder huiselijk geweld en emotionele instabiliteit, die de ontwikkeling van de kinderen bedreigen. De rechtbank heeft ook een contra-expertise gelast om de mogelijkheden van de ouders te onderzoeken om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. De verzoeken van de ouders om de machtiging tot uithuisplaatsing te verkorten en om uitbreiding van de omgangsregeling met [minderjarige 1] zijn aangehouden, in afwachting van de resultaten van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: I. C/09/612034 / JE RK 21-1173
II. & III. C/09/604729 / JE RK 20-2958
Datum uitspraak: 25 juni 2021

Beschikking van de meervoudige kamer I. Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsingII. Aanhouding verzoek benoeming deskundige ex artikel 810a, tweede lid, Rv III. Aanhouding verzoek tot uitbreiding omgangsregeling [minderjarige 1]

in de zaak naar aanleiding van de op 17 mei 2021 ingekomen verzoekschriften (I) van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

en in de zaak naar aanleiding van de op 28 januari 2021 (II) en 17 mei 2021 (III) ingekomen verzoekschriften van:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
en
[de man]
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M.P. de Jong-de Kruijff, gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2019 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats 1]
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt de ouders als belanghebbenden aan ten aanzien van verzoek I.
De rechtbank merkt de gecertificeerde instelling als belanghebbende aan ten aanzien van de verzoeken II en III.

Het procesverloop

Bij beschikking van 3 juli 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van 2 juli 2020 tot 2 juli 2021 en is bovendien een machtiging verleend [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van
2 juli 2020 tot 2 januari 2021. Bij beschikking van 24 december 2020 is de machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening door de kinderrechter verlengd van 2 januari 2021 tot 2 februari 2021 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden. Bij beschikking van 28 januari 2021 heeft de kinderrechter de machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening verlengd van 2 februari 2021 tot 2 juli 2021, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling en heeft de kinderrechter het zelfstandig verzoek van de moeder tot uitbreiding van de huidige omgangsregeling aangehouden tot de zitting van 20 mei 2021.
Bij proces-verbaal van 20 mei 2021 heeft de kinderrechter het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de huidige omgangsregeling met [minderjarige 1] verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer. Ook de verlengingsverzoeken van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] worden op deze zitting behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikkingen;
- voornoemd proces-verbaal van 20 mei 2021;
- de aanvullende stukken van de zijde van de ouders, ingekomen op 22 juni 2021.
Op 25 juni 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting van de meervoudige kamer met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- [tolk] gebarentaal voor de ouders;
- de [pleegvader] van de moeder en [minderjarige 2] , als informant.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van de ouders een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

Feiten

- De vader en de moeder hebben een geregistreerd partnerschap.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
- [minderjarige 1] verblijft feitelijk in een gezinsgerichte voorziening.
- [minderjarige 2] verblijft feitelijk, samen met de moeder, bij de pleegouders van [minderjarige 2] .

VerzoekenI. Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

De verzoeken strekken tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening voor de periode van één jaar.
Aan het verzoek wordt door de gecertificeerde instelling het volgende ten grondslag gelegd.
De persoonlijke problematiek bij de ouders uit zich in moeilijkheden bij het reguleren van de eigen emoties, met onderlinge boosheid, conflicten, spanningen en agressie tot gevolg. De ouders lijken hierin elkaars trigger te zijn, wat maakt dat zij snel gefrustreerd op elkaar kunnen reageren. Dit uit zich in verbale en fysieke agressie bij de vader (black-outs) en hoogoplopende emoties en een vermijdende coping bij de moeder, waarbij zij zich afsluit voor haar omgeving. Daarbij kan de moeder in haar emoties hard praten, gillen en druk gebaren. Door de hoogoplopende emoties tussen de ouders, zijn de kinderen regelmatig getuige geweest van spanning en huiselijk geweld. De ouders zijn onvoldoende in staat geweest om de emotionele en fysieke veiligheid van de kinderen te waarborgen. Bij de kinderen speelt veel onrust en zij stellen zich teruggetrokken en angstig op naar hun omgeving. De ouders erkennen en herkennen de zorgen rondom de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedsituatie niet en zijn van mening dat de spanningen tussen de ouders veroorzaakt worden door (de samenwerking met) de gecertificeerde instelling. Vanuit de gecertificeerde instelling wordt gezien dat de relatie tussen de ouders de afgelopen maanden opnieuw erg instabiel is. Die zorgen worden vergroot door het gegeven dat vanaf 27 januari 2021 tot 24 maart 2021 geen omgang heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de kinderen.
De gecertificeerde instelling heeft op 26 april 2021 een perspectiefbesluit genomen ten aanzien van [minderjarige 1] . Naar aanleiding van de bevindingen van het perspectiefonderzoek vindt de gecertificeerde instelling dat [minderjarige 1] het beste kan opgroeien in het gezinshuis. Hij ontwikkelt zich daar goed, zijn ontwikkelingsachterstand is ingelopen en hij is tot rust gekomen. [minderjarige 1] heeft na een bezoekmoment met zijn ouders vaak een aantal dagen last van verlatingsangst richting zijn gezinshuisouder. Hij kan dan erg van slag zijn, waarbij hij moeilijk inslaapt en in slaap blijft, prikkelbaar en boos is richting andere kinderen, snel driftig kan worden en veel kan huilen. De gecertificeerde instelling is van mening dat de ouders naar verwachting niet de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] op zich kunnen nemen. Het patroon van de ouders is de afgelopen periode onvoldoende doorbroken. De opvoedomgeving bij de ouders is in de basis niet goed genoeg. Heftige incidenten tussen de ouders, waarbij ook sprake is van huiselijk geweld, is nog steeds een terugkerend patroon binnen de relatie van de ouders. In het belang van de ontwikkelings- en zorgbehoefte acht de gecertificeerde instelling het dan ook wenselijk dat [minderjarige 1] zal opgroeien binnen de huidige opvoedomgeving. Een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn noodzakelijk om het perspectiefbesluit ten uitvoer te brengen.
Ten aanzien van [minderjarige 2] is de gecertificeerde instelling van mening dat voor [minderjarige 2] dezelfde risicofactoren gelden als voor [minderjarige 1]
.Het is de moeder en de vader in het afgelopen jaar niet gelukt om de ontwikkelingsbedreigingen onder hun eigen verantwoordelijkheid weg te nemen. De ouders hebben onvoldoende veranderbaarheid laten zien. Doordat de moeder samen met [minderjarige 2] in het pleeggezin verblijft, worden deze risicofactoren momenteel gecompenseerd. Het komende jaar zal worden ingezet op onderzoek naar het perspectief van [minderjarige 2] .
Het standpunt van de ouders ten aanzien van de verlenging van de OTSDe ouders hebben ingestemd met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , althans zij hebben zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.
Het standpunt van de ouders ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing,II. tevens zelfstandig verzoek deskundigenonderzoek
De ouders hebben, bij monde van hun advocaat, verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . Primair verzoekt de advocaat namens de ouders om afwijzing van het verlengingsverzoek, en subsidiair wordt een bekorting van de termijn bepleit tot maximaal zes maanden. Gelet op het gebrekkige perspectiefplan dat er nu ligt, zijn de ouders van mening dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van één jaar wettelijke grondslag mist. Het perspectiefonderzoek rammelt aan alle kanten, het is onrechtmatig tot stand is gekomen en het doet geen recht aan de vooruitgang die de ouders de afgelopen periode hebben geboekt, zoals ook blijkt uit de informatie van hun behandelaren. Beiden zijn leerbaar gebleken. Bovendien is het perspectiefonderzoek uitgevoerd in de periode waarin de moeder ziek was en niet de afspraken met betrekking tot de omgang kon nakomen. Ook de vader is verder niet bij het onderzoek betrokken. De contra-expertise is dan ook uiterst noodzakelijk om fundamenteel en onafhankelijk onderzoek te kunnen uitvoeren. De gecertificeerde instelling deelde de ouders tijdens het eerste gezamenlijke gesprek na de zitting in januari 2021 al eenzijdig mede dat de ouders nooit meer zelf voor de kinderen mogen zorgen. Het opvoedbesluit is dan ook niet tot stand gekomen in een situatie waarin sprake was van ‘equality of arms’. Hoewel de jeugdbeschermers inmiddels hun excuses hebben aangeboden voor de wijze van totstandkoming van het perspectiefplan en de communicatie daarover, doet dit evenwel niets af aan de door hen getrokken conclusies van het perspectiefplan. Daarnaast ontbreekt het aan specialistische expertise in dit dossier en is er specialistische kennis ten aanzien van doofheid en communicatie nodig. De advocaat van de ouders wijst in dat verband op een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 1 april 2021, 70896/17 (EHRC 2021/97) waaruit volgt dat de overheid de plicht heeft om rekening te houden met de bijzondere kwetsbaarheid van de ouders. De specialistische kennis ten aanzien van doofheid en communicatie van de ouders kan worden geboden door kinderarts mevrouw [A.] en mevrouw [B] De ouders bespreken graag met de gecertificeerde instelling en de rechtbank suggesties voor deskundigen die een contra-expertise met de benodigde specialistische kennis kunnen uitvoeren.
Door de moeder wordt aangevuld dat zij haar kinderen meer sensitief, in plaats van communicatief, zal opvoeden. Weliswaar heeft zij voor de opvoeding van haar kinderen meer hulpmiddelen nodig, maar dat betekent niet dat zij emotioneel onvoldoende beschikbaar is voor haar kinderen.
Standpunt van de gecertificeerde instelling ten aanzien van het zelfstandig verzoek deskundigenonderzoekDe gecertificeerde instelling zegt dat een gedegen perspectiefonderzoek wel heeft plaatsgevonden. Een contra-expertise wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. De ouders hebben onvoldoende stappen ondernomen om het patroon te doorbreken en om de ontwikkelingsbedreiging, de kindsignalen en de ouderfactoren weg te kunnen nemen. De gecertificeerde instelling zou wel graag de samenwerking met de ouders willen verbeteren.
III. Uitbreiding huidige omgangsregeling met [minderjarige 1]
Zelfstandig verzoek van de ouders
De ouders verzoeken, bij zelfstandig verzoek, een uitbreiding van de huidige omgangsregeling waarbij [minderjarige 1] in aanvulling op de huidige omgangsregeling tevens iedere zaterdag bij de ouders verblijft of een andere vorm van uitbreiding van de huidige omgangsregeling die de rechtbank verstandig en in het belang van [minderjarige 1] acht. De ouders, en dan met name de moeder, ervaren veel onmacht waar het de omgang met [minderjarige 1] betreft. Van meet af aan is geen rekening gehouden met de doofheid van de ouders en wat dit betekent voor de frequentie en intensiteit van de omgang. De moeder ervaart al meer dan een jaar dat te makkelijk wordt geconstateerd dat de moeder geen contact maakt met [minderjarige 1] , dat zij emotioneel niet beschikbaar is en met zichzelf bezig is, terwijl foutieve interpretatie van de moeder als een dove moeder hieraan ten grondslag ligt. In de beschikking van 3 juli 2020 is reeds opgenomen dat de omgang tussen [minderjarige 1] en zijn ouders dient te worden uitgebreid. Dat is echter nooit gebeurd. Dat [minderjarige 1] rondom de omgangsmomenten in de war is, kunnen de ouders best begrijpen. [minderjarige 1] was nog een borstvoedingsjongetje toen hij in het gezinshuis kwam. Vervolgens is de omgang zo minimaal geweest, dat het logisch is dat [minderjarige 1] de omgang emotioneel slecht trekt.
De pleegouders bij wie de moeder woont staan ervoor open om op zaterdag hun huis ter beschikking te stellen voor uitbreiding van de omgang met [minderjarige 1] . Juist in het kader van een perspectiefonderzoek is het van belang om extra omgangsmomenten in te bouwen die (tevens) kunnen worden benut voor onderzoek en observatie.
Standpunt van de gecertificeerde instellingDe kindsignalen die [minderjarige 1] na een bezoekmoment laat zien zijn te heftig om de omgang tussen [minderjarige 1] en de ouders uit te breiden. Het gaat wat de gecertificeerde instelling betreft niet om de frequentie van de bezoeken, maar om de kwaliteit ervan.

Beoordeling

I. Verlenging ondertoezichtstelling [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 2]De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen als verzocht.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 1] nog aanwezig zijn.
Voorop gesteld wordt dat de relatie tussen de ouders, die beiden kampen met een beperkte emotieregulering, langere tijd gekenmerkt werd door hevige spanningen wat tot meerdere escalaties en huiselijke geweld heeft geleid. Dit leidde tot een onveilige opvoedsituatie, schade bij de kinderen en een bedreiging in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. De rechtbank heeft daarom grote zorgen over de opvoedomgeving van de kinderen bij de ouders. Temeer omdat vanaf 2019 intensieve hulpverlening is ingezet in het gezin. Hoewel de ouders goede stappen zetten, is het de ouders de afgelopen periode niet gelukt deze ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. De vader en de moeder worden nog steeds in beslag genomen door hun eigen problematiek. Vanaf 27 januari 2021 tot 24 maart 2021 heeft er bovendien geen omgang plaatsgevonden tussen de moeder en [minderjarige 1] . Hoewel gezondheidsproblemen de reden voor staken van de omgang is geweest, acht de rechtbank het zorgelijk dat het de ouders niet is gelukt om in die periode een andere wijze van contact met [minderjarige 1] tot stand te brengen. Stabiliteit en voorspelbaarheid is ook wat betreft contact met de ouders voor [minderjarige 1] noodzakelijk. De rechtbank weegt ook mee dat [minderjarige 1] na bezoekmomenten met de ouders zorgelijk gedrag laat zien. Een thuisplaatsing van [minderjarige 1] is nu nog geen optie. De moeder verblijft momenteel met [minderjarige 2] in het pleeggezin.
De rechtbank acht het van belang dat de komende periode wordt bezien of met de noodzakelijke behandelingen en hulpverlening binnen het gezin er voor de kinderen een veilige, gestructureerde opvoedomgeving bij de ouders kan worden gecreëerd, waarin sprake is van voorspelbaar ouderlijk gedrag. De rechtbank acht het daarbij van belang dat aandacht wordt besteed aan de doofheid van de ouders en de manier van communiceren die daarmee gepaard gaat.
De rechtbank zal een contra-expertise gelasten om onder meer te onderzoeken wat de mogelijkheden van de ouders zijn om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen weg te nemen. De uitkomsten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht voordat verdere beslissingen omtrent de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en het contact tussen de ouders en de kinderen kunnen worden genomen. Daarom acht de rechtbank een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk voor de duur van zes maanden, met aanhouding van de overige zes maanden.
II. Deskundigenonderzoek
De rechtbank overweegt verder dat, gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de aanvaardbare termijn als bedoeld in artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek, binnen afzienbare tijd een besluit moet worden genomen ten aanzien van hun opvoedperspectief. De gecertificeerde instelling neemt de stelling in dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij de ouders ligt. De ouders betwisten de uitkomsten van het perspectiefonderzoek. Het perspectiefonderzoek is volgens de ouders onrechtmatig tot stand gekomen omdat de moeder toen ziek was en verhinderd tot omgang met [minderjarige 1] .
De ouders verzoeken een contra-expertise door een onafhankelijke deskundige te laten uitvoeren ex artikel 810a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk onderzoek mede tot beslissing van de zaak kan leiden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaringen van Doof & Co, GGZ Rivierduinen en het eindrapport van ASH amper bij het huidige perspectiefbesluit zijn betrokken. Ook is door de [pleegvader] ter zitting verklaard dat het verblijf van moeder met [minderjarige 2] in zijn gezin goed verloopt. Bovendien is specialistische kennis ten aanzien van doofheid en communicatie noodzakelijk.
Gelet hierop en overwegende dat een dergelijk onderzoek niet strijdig is met de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , is de rechtbank voornemens om een contra-expertise door een onafhankelijke deskundige te laten uitvoeren. De rechtbank heeft het voornemen aan de deskundige(n) onderzoeksvragen voor te leggen ter beantwoording van de vraag waar het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ligt. De deskundige(n) zal (zullen) worden verzocht hieromtrent aan de rechtbank te rapporteren. De rechtbank zal de resultaten van het onderzoek na ontvangst zo snel mogelijk doorsturen naar de gecertificeerde instelling en de ouders. De informatie uit het onderzoek zal vervolgens worden meegenomen bij de behandeling van het aangehouden deel tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] .
De vader, de moeder en de gecertificeerde instelling zullen met betrekking tot de te benoemen deskundige(n) en in verband met de te stellen vragen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk te reageren tot de in het dictum genoemde datum. Na die datum zal de rechtbank een beschikking met opdrachtverstrekking opmaken ter benoeming van de deskundige(n).
Na de zitting is het de rechtbank gebleken dat de kinderrechter ter zitting van 29 juni 2021 heeft bepaald een contra-expertise door een onafhankelijke deskundige te gelasten ten aanzien van [minderjarige 3] , het halfzusje van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Gelet op de complexiteit van de zaken van deze minderjarigen acht de rechtbank het van belang dat deze zaken voortaan gezamenlijk zullen worden behandeld.
III. Uitbreiding huidige omgangsregeling met [minderjarige 1]
De rechtbank beoordeelt of het in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is dat een uitbreiding van de omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige 1] wordt vastgesteld.
Daartoe overweegt de rechtbank dat de beslissing inzake de uitbreiding van de omgangsregeling van [minderjarige 1] met de ouders nauw samenhangt met de uitkomsten van de contra-expertise. Omdat dit onderzoek nog van start moet gaan, zal de rechtbank het verzoek van de ouders tot uitbreiding van de omgangsregeling aanhouden.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 2 juli 2021 tot 2 juli 2022 met behoud van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van
2 juli 2021 tot 2 januari 2022;
verklaart deze beslissing (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting tijdig
gelegen vóór 2 januari 2022;
stelt de vader, de moeder en de gecertificeerde instelling in de gelegenheid om
uiterlijk op 9 juli 2021met een voorstel te komen voor een deskundige(n) en om met een voorstel te komen voor de aan de deskundige(n) te stellen vragen;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het deskundigenonderzoek aan;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het verzoek tot uitbreiding van de omgang met [minderjarige 1] aan;
bepaalt dat de zaken die betrekking hebben op het deskundigenonderzoek ten aanzien van de minderjarigen:
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2016 te [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
-
[minderjarige 1]geboren op 20 [geboortedag 1] 2019 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats 1]
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
voortaan gezamenlijk zullen worden behandeld.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2021 door mr. C.F. Mewe, mr. H.M. Boone en mr. J.C. van den Dries, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M.M. Bertrand als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 augustus 2021.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.