ECLI:NL:RBDHA:2021:16409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
C/09/612034 / JE RK 21-1173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korte verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na aanhouding in het kader van NIFP onderzoek

Op 30 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening en van [minderjarige 3] bij de vader met gezag verlengd. Dit gebeurde in het kader van een NIFP-onderzoek dat nog niet was opgestart. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor uithuisplaatsing, zoals genoemd in artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek, nog steeds aanwezig zijn. De ouders van de minderjarigen zijn betrokken in deze procedure, waarbij de moeder en de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als belanghebbenden zijn aangemerkt. De rechtbank heeft de behandeling van verdere verzoeken aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het NIFP-onderzoek, dat moet uitwijzen wat de mogelijkheden zijn voor de ouders om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen weg te nemen. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de opvoedsituatie en de ontwikkeling van de kinderen, waarbij de rol van de ouders en hun eventuele psychische problematiek aan de orde kwam. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/612034 / JE RK 21-1173
C/09/604729 / JE RK 20-2958
C/09/612028 / JE RK 21-1172
C/09/612028 / JE RK 21-1172
Datum uitspraak: 30 december 2021

Beschikking van de meervoudige kamer

Korte verlenging machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1] en [minderjarige 3] (na aanhouding)

in de zaak naar aanleiding van de op 28 januari 2021 en 25 juni 2021 ingekomen verzoekschriften van:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
en
[de man 1]
hierna te noemen: de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
advocaat: mr. dr. M.P. de Jong-de Kruijf, gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
en de op 17 mei 2021 ingekomen verzoekschriften van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2019 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1]
-
[minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats 2]
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
-
[minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2016 te [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen bij haar roepnaam: [minderjarige 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
en

[de man 2]

hierna te noemen: de vader van [minderjarige 3] ,
wonende te [woonplaats 3] .

Het procesverloop

Bij beschikking van 25 juni 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 2 juli 2021 tot 2 juli 2022. Ook is de machtiging [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening verlengd van 2 juli 2021 tot 2 januari 2022 en is de behandeling van dit verzoek voor het overige deel aangehouden tot een nader te bepalen zitting. Bovendien is iedere verdere beslissing ten aanzien van het deskundigenonderzoek en ten aanzien van het verzoek tot uitbreiding van de omgang met [minderjarige 1] aangehouden. Tot slot is bepaald dat de zaken die betrekking hebben op het deskundigenonderzoek ten aanzien van [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan gezamenlijk zullen worden behandeld.
Bij beschikking van 29 juni 2021 (en herstelbeschikking van 21 december 2021) van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] verlengd van 2 juli 2021 tot 2 juli 2022. Ook is de machtiging [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader met gezag verlengd van 2 juli 2021 tot 2 januari 2022 en is de behandeling van dit verzoek is voor het overige deel aangehouden tot een nader te bepalen zitting. Bovendien is verdere beslissing ten aanzien van het deskundigenonderzoek aangehouden en verwezen voor de nadere behandeling naar een zitting van de meervoudige kamer in deze rechtbank.
Bij beschikking van 26 oktober 2021 heeft de meervoudige kamer het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: het NIFP) verzocht om te bemiddelen bij de benoeming van (een) onafhankelijke deskundige(n) voor het verrichten van een onderzoek ter beantwoording van de volgende vragen en een begroting te verstrekken, en wel uiterlijk op 1 december 2021. De meervoudige kamer houdt iedere verdere beslissing aan.
1.
Hoe kan de ontwikkeling en het functioneren van de kinderen worden beschreven?
a)
Eventuele aandachtspunten;
b)
Indien blijkt dat er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op één of meer ontwikkelingsgebieden, wat kan hiervan de oorzaak zijn?
2)
Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de ouder/verzorger te beschrijven?
a)
Op basis van klinische impressies;
b)
Op basis van psychologisch testonderzoek;
c)
Welke rol speelt doofheid/slechthorendheid van de ouders hierin?
3)
Hoe kan het verstandelijke vermogen van de ouder/verzorger beschreven worden?
a)
Op basis van klinische impressies;
b)
Op basis van psychologisch testonderzoek.
4)
Zijn er aanwijzingen voor een (kinder) psychiatrische stoornis en/of een ontwikkelingsachterstand bij ouder/verzorger?
a)
Zo ja, hoe is deze te beschrijven?
5.
Zijn er bij de moeder daadwerkelijk emotionele problemen (angst, depressie, teruggetrokkenheid), gedragsproblemen (agressief of onrustig gedrag) of sociale problemen (onderhouden van contacten met anderen) te constateren?
6.
Wat zijn de specifieke pedagogische en affectieve behoeften van de kinderen?
7.
Wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van de ouder(s) of verzorger(s) in relatie tot de opvoedingsbehoeften van de kinderen?
a)
Welke rol zou doofheid / slechthorendheid van de ouders hierin moeten spelen?
8.
In hoeverre beïnvloedt de eventueel geconstateerde (psychiatrische) problematiek van de ouders hun affectieve en pedagogische vaardigheden in relatie tot de kinderen?
9.
Wat zijn de (contra)indicaties voor opvoeding en verzorging van het kind in de thuissituatie, mede gelet op eventuele psychische problematiek van de ouder(s) of verzorger(s) en/of het kind?
10.
In hoeverre is de gezonde gehechtheidsrelatie tussen de moeder en [minderjarige 2] indicatief voor het aangaan van een hechtingsrelatie met [minderjarige 3] en [minderjarige 1] .
11.
Profiteren de ouders van de individuele hulp die tot op heden is aangeboden, zo ja, wat zegt dit ten aanzien van het perspectief van de kinderen?
12.
In hoeverre is (terug)plaatsing van het kind (op korte of lange termijn) bij de ouder(s) of verzorger(s) in het belang van het kind?
13.
Aan welke voorwaarden dient de relatie tussen de vader en de moeder te voldoen om een veilig perspectief voor de kinderen te kunnen bieden? Voldoen de ouders aan deze voorwaarden en is dit voldoende om het perspectief van de kinderen bij de ouders vast te stellen?
14.
Indien tot (terug)plaatsing bij de ouder(s) of verzorger(s) wordt overgegaan, is hulpverlening dan aangewezen?
a)
Zo ja, voor wie, in welke vorm, waar dient deze op gericht te zijn en hoe zullen de betrokkenen zich hier tegenover opstellen c.q. van kunnen profiteren?
15)
Wanneer het perspectief bij de ouders ligt, welke opbouw richting een thuisplaatsing is dan verstandig?
15)
Indien niet wordt overgegaan tot (terug)plaatsing van het kind bij de ouder(s) of verzorger(s), hoe kan het contact tussen het kind en de ouder(s) of verzorger(s) in dat geval worden vormgegeven?
a)
Is hulpverlening hierbij aangewezen?
b)
Welk advies kan worden gegeven ten aanzien van het contact met de broer(s) en zus(sen)?
17)
Wanneer het perspectief niet bij de ouders ligt, welke vorm / frequentie van omgang is passend bij deze ouders en deze kinderen, mede gelet op de doofheid van de ouders?
17)
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van het kind en/of bij eventueel te nemen beslissingen?

Beoordeling

De rechtbank acht het – hoewel niet alle belanghebbenden zijn gehoord – noodzakelijk reeds nu te beslissen op de aangehouden verzoeken ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] (in een gezinsgerichte voorziening) en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] (bij de vader met gezag). Gelet op het dossier is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing vooralsnog nog aanwezig zijn. Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is bij de vorige beschikking reeds overwogen dat een thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader en de moeder nog geen optie is. De rechtbank acht het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van de ouders zijn om de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige 1] (en de overige kinderen) weg te nemen. De uitkomsten van het NIFP onderzoek zullen moeten afgewacht, voordat verdere beslissingen omtrent de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en het contact tussen de ouders en de kinderen kunnen worden genomen.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] is bij de vorige beschikking reeds overwogen dat [minderjarige 3] in de thuissituatie bij de moeder opgroeide in een spanningsvolle en instabiele situatie. Vanwege de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder verblijft [minderjarige 3] bij haar vader, waar zij is opgebloeid. Om deze goede ontwikkeling te waarborgen, zal de plaatsing van [minderjarige 3] de komende periode moeten worden gewaarborgd. Het NIFP is onder meer gevraagd onderzoek te doen naar het perspectief van [minderjarige 3] en hoe de omgang met de vader en de moeder moet worden vormgegeven.
Aangezien is gebleken dat het NIFP onderzoek ten aanzien van de kinderen nog niet is opgestart, laat staan zal zijn afgerond, vóór de expiratiedatum van de machtiging tot uithuisplaatsing op 2 januari 2022, zullen de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] voor de duur van twee maanden worden verlengd en worden aangehouden in afwachting van de nadere zitting bij de meervoudige kamer op
25 februari 2022,waartoe alle belanghebbenden opgeroepen zullen worden.
Bovendien zal de rechtbank iedere verdere beslissingen ten aanzien van de overige verzoeken aanhouden in afwachting van de nadere zitting.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De meervoudige kamer:
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging om [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van
2 januari 2022 tot 2 maart 2022;
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging om [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader met gezag van 2 januari 2022 tot 2 maart 2022;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 3] voor het overige aan tot de zitting van
25 februari 2022 om 11:00 uur;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het deskundigenonderzoek aan;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het verzoek tot uitbreiding van de omgang met [minderjarige 1] aan;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
- de moeder;
- de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- de advocaat van de moeder en de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
mr. dr. M.P. de Jong-de Kruijf;
- de vader van [minderjarige 3] .
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2021 door mr. C.F. Mewe, mr. H.M. Boone en mr. J.C. van den Dries, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. K.M.M. Bertrand als griffier.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.