ECLI:NL:RBDHA:2021:16407

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
NL21.5500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van Iraanse eiser die zich heeft bekeerd tot het christendom

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt de asielaanvraag van een Iraanse eiser behandeld die zich heeft bekeerd tot het christendom. De eiser, geboren in 1979, heeft op 29 mei 2019 asiel aangevraagd na in Nederland te zijn aangekomen. De aanvraag werd op 16 maart 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarop de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 30 juli 2021 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank overweegt dat de eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij bij terugkeer naar Iran een risico loopt vanwege zijn bekering. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de eiser over zijn motieven en het proces van bekering vaag blijven en onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de verklaringen van de eiser over zijn bekering niet geloofwaardig zijn. De rechtbank geeft de Staatssecretaris de gelegenheid om het motiveringsgebrek in het besluit van 16 maart 2021 te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en stelt termijnen voor het herstel van het gebrek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.5500 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,eiser, V-nummer: [V-nummer] Mede namens zijn minderjarige kinderen
[minderjarige 1] ,V-nummer: [V-nummer]
[minderjarige 2], V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.A.H. Schoofs),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond1.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Mahmoudzadeh Anvar.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1979 en heeft de Iraanse nationaliteit. Aan eiser is op 7 maart 2019 een machtiging voorlopig verblijf verleend voor verblijf bij zijn echtgenote in Nederland. Eiser is op 18 mei 2019 Nederland ingereisd en heeft op 29 mei 2019 om asiel gevraagd.
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij bekeerd is tot het christendom. In 2017 leerde eiser ene [A] kennen. Na enige tijd ontdekte eiser dat [A] christen was. [A] nam eiser mee naar huiskerkbijeenkomsten. De familie en omgeving van eiser raakte op de hoogte van de vriendschap tussen eiser en [A] en
1. Artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
men was het hiermee niet eens. Dit heeft geleid tot bedreigingen en mishandelingen van eiser.
3. Volgens verweerder bestaat het asielrelaas van eiser uit de volgende relevante onderdelen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst.
Bekering tot het christendom.
4. Verweerder beoordeelt onderdeel 1 als geloofwaardig. De verklaringen over onderdeel 2 vindt verweerder niet geloofwaardig. Eiser betwist het standpunt van verweerder met betrekking tot onderdeel 2. De rechtbank gaat hierna op de geschilpunten in.
Zorgvuldigheid gehoren
5. Eiser voert aan dat hem bij het nader gehoor van 10 november 2020 niet duidelijk was dat hij gehoord zou worden over zijn asielmotieven. Hij stelt dat hij zich daardoor niet goed had voorbereid. Eiser vindt dat verweerder op een onzorgvuldige wijze onderzoek heeft verricht en dat hij aanvullend gehoord had moeten worden.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Eiser heeft op 4 november 2020 rechtshulp geweigerd en aangegeven dat hij zijn asielaanvraag wilde intrekken.2 Verweerder heeft eiser toen expliciet gewezen op de juridische consequenties van een intrekking. Verweerder heeft eiser aangeraden om contact op te nemen met zijn gemachtigde, waarna eiser bij het nader gehoor van 10 november 2020 zijn beslissing kon doorgeven. Eiser heeft vóór het nader gehoor twee maal met zijn gemachtigde gesproken.3 Verweerder heeft eiser aan het begin van het nader gehoor op 10 november 2020 uitgelegd waarop dat gehoor betrekking had. Daarbij heeft verweerder eiser gevraagd of hij het gehoor wilde voortzetten. Eiser heeft hierop aangegeven dat hij dit inderdaad wilde. Vervolgens heeft eiser ergens halverwege het nader gehoor te kennen gegeven dat hij niet wist dat hij gehoord zou worden over zijn asielmotieven. Verweerder heeft eiser vervolgens nogmaals gevraagd of hij het gehoor
wilde doorzetten. Eiser heeft deze vraag bevestigend beantwoord4
.Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat het eiser voorafgaand en tijdens het nader gehoor van 10 november 2020 duidelijk moet zijn geweest wat de strekking van dat nader gehoor was. Dat eiser zich onvoldoende voorbereid achtte, dient tegen deze achtergrond voor zijn risico te blijven. Verweerder heeft op 10 november 2020 geen aanleiding hoeven zien om het nader gehoor af te breken. Evenmin heeft verweerder aanleiding hoeven zien om eiser in een later stadium aanvullend te horen. De beroepsgrond faalt dus.
Afvalligheid
7. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om als los element te beoordelen of hij bij terugkeer naar Iran een risico loopt vanwege (toegedichte) afvalligheid van de islam. Voordat eiser [A] ontmoette en hij zich bekeerde tot het christendom, is er namelijk een periode geweest waarin eiser zich al had afgekeerd van de islam.
8. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zij overweegt hiertoe dat eiser - in de aanvraagfase en desgevraagd ter zitting - niet nader heeft onderbouwd dat hij in Iran
2 Verslag eerste gehoor, p.2 en p.3
3 Verslag nader gehoor, p.2
4 Verslag nader gehoor, p.13
problemen heeft ondervonden door zijn afvalligheid van de islam. De problemen die eiser aanvoert, komen voort uit zijn gestelde bekering. Verweerder heeft de verklaringen van eiser daarom in het kader van de gestelde bekering mogen beoordelen. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om de afvalligheid van eiser als los element te beoordelen.
Beoordelingskader van bekering tot het christendom
9. Bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de bekering van eiser heeft verweerder Werkinstructie 2019/18 als uitgangspunt genomen. Verweerder richt zich hierbij op drie elementen, namelijk (1) de motieven voor en het proces van bekering, (2) de kennis van het nieuwe geloof en (3) de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over de drie elementen moeten steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en de door hem verstrekte gegevens in eventuele eerdere procedures. Verweerder maakt daarbij een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling.
10. Als verweerder doorslaggevend gewicht toekent aan de ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over element 1, dan moet hij kenbaar motiveren wat hij vindt van de verklaringen over element 2 en 3. Hierbij moet verweerder uitleggen waarom deze verklaringen de ontoereikende verklaringen over element 1 niet kunnen compenseren. Verder moet verweerder kenbaar motiveren hoe overgelegde verklaringen van derden zijn gewogen in het licht van de door de vreemdeling tegenover hem afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering. Zo zal inzichtelijk en voor de bestuursrechter beter toetsbaar worden welk gewicht aan verklaringen van derden is toegekend.5
Element 1: motieven en proces van bekering
11. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder niet ten onrechte dat de verklaringen van eiser over zijn motieven voor en het proces van zijn bekering vaag blijven en hij dit niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft hiertoe het volgende mogen aanvoeren. Eiser kan slechts onder verwijzing naar algemene termen als “naastenliefde”, “het vinden van zekerheid” en “iets dat zijn hart sterker maakt” uitleggen wat hem aantrekt in het christendom. Van eiser mag worden verwacht dat hij meer gedetailleerd en vanuit zijn persoonlijke beleving kan vertellen waarom hij zich tot het christendom heeft bekeerd. Eiser is namelijk als moslim geboren en is afkomstig uit een streng islamitisch land, waar het sociaal ongewenst en zelfs gevaarlijk is als iemand zich vanuit de islam bekeert tot een ander geloof. Verder verklaart eiser onvoldoende inzichtelijk over de wijze waarop [A] hem heeft geholpen om in aanraking te komen met het Christendom. Eiser kan weinig vertellen over de inhoud van de gesprekken met [A] en blijft ook op dit punt steken in algemeenheden. Van eiser mag worden verwacht dat hij over dergelijk
invloedrijke gesprekken diepgaander kan verklaren. Dat eiser stelt ook kennis te hebben verkregen uit een boek dat hij van [A] heeft verkregen, doet hieraan niet af. Ook is ongeloofwaardig dat eiser twee of drie maanden na zijn kennismaking met [A] een huiskerkbijeenkomst heeft bijgewoond. Dit ondanks dat eiser toen weinig kennis van het
5 Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977 en ECLI:NL:RVS:2021:978.
christendom had en dat het bijwonen van dit soort bijeenkomsten in Iran zeer gevaarlijk is.
Element 3: activiteiten en effect van de bekering
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt wat het effect is van zijn bekering. De verklaringen van eiser in dit verband zijn oppervlakkig en blijven in algemeenheden steken. Eiser stelt dat hij zich sinds zijn bekering anders gedraagt. Hij kan dit evenwel nauwelijks toelichten. Eiser heeft ook onvoldoende kunnen uitleggen op welke wijze zijn bekering tot het christendom iets heeft gewijzigd ten opzichte van de situatie daarvóór, toen hij naar zijn zeggen “op zijn eigen persoonlijke manier contact had met God”. Verweerder heeft aldus afdoende onderbouwd geconcludeerd dat de verklaringen van eiser over zijn activiteiten binnen zijn christelijke geloof en het effect van zijn bekering geen compensatie kunnen vormen voor de als onvoldoende beoordeelde verklaringen over de motieven en het proces van zijn bekering.
Element 2: kennis van het nieuwe geloof
13. Verweerder stelt dat eiser onvoldoende heeft verklaard over zijn kennis over het Christendom. Volgens verweerder mag van eiser verwacht worden dat hij op hoofdlijnen weet wat zijn nieuwe geloof inhoudt. Verweerder werpt eiser tegen dat hij op verdiepende kennisvragen geen antwoord heeft kunnen geven. Zo heeft eiser niet geantwoord op vragen over de betekenis van de Psalmen en de wijze waarop de geboortedatum van Christus is vastgesteld.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt waarom dit relevante kennisvragen zijn. Verder heeft verweerder nagelaten om dit af te zetten tegen relevante kennisvragen die eiser wel (correct) heeft beantwoord. In dit licht heeft verweerder zijn standpunt dat eiser niet beschikt over voldoende relevante kennis over het Christendom, ontoereikend gemotiveerd. Hieruit vloeit voort dat verweerder ook onvoldoende heeft gemotiveerd dat en waarom element 2 geen compensatie kan vormen voor de elementen 1 en 3.
Conclusie
15. Uit alinea 14 volgt dat het besluit van 16 maart 2021 een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank doet daarom een tussenuitspraak. Verweerder kan het gebrek herstellen met een aanvullende motivering of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing.
16. De rechtbank geeft verweerder vier weken de tijd om het gebrek te herstellen. Deze termijn bedraagt acht weken, als verweerder eiser nog aanvullend wenst te horen. De termijn van vier respectievelijk acht weken start op de datum dat deze tussenuitspraak is verzonden. Die datum staat aan het eind van de uitspraak vermeld.
17. De rechtbank wil zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, van verweerder vernemen of hij het gebrek gaat herstellen. Ook deze termijn start op de datum dat deze uitspraak is verzonden.
18. Na ontvangst van een reactie van verweerder zal de rechtbank partijen informeren over het verdere procesverloop. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de
einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken dan wel acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
06 september 2021

Documentcode: [nummer]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.