In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier voor familieleven had aangevraagd, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 15 april 2021 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 24 augustus 2021, maar partijen zijn niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat zijn oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding. De Staatssecretaris heeft op 21 juli 2021 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek van verzoeker, wat betekent dat verzoeker niet zal worden uitgezet totdat er een beslissing op het bezwaarschrift is genomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de Staatssecretaris verboden verzoeker uit te zetten totdat de beslissing op het bezwaar bekend is gemaakt. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 748,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.