ECLI:NL:RBDHA:2021:16404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
NL21.12792 en NL21.12663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Algerijnse eiser die in bewaring was gesteld. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, alsook tegen de maatregel van bewaring die aan hem was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 augustus 2021 een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar aan de eiser had opgelegd, alsook de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld via een beeldverbinding, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris het terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen mocht opleggen, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat de openbare orde dit vorderde. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.12792 en NL21.12663
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod is geregistreerd onder nummer NL21.12792. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is geregistreerd onder nummer NL21.12663. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 augustus 2021 op zitting behandeld via een beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer K. Tohouss. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1989].
Bestreden besluit 1 (het terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. Eiser voert aan dat verweerder hem bij het terugkeerbesluit ten onrechte een vertrektermijn heeft ontzegd. Bij het eerdere terugkeerbesluit van 11 september 2020 was eiser nog een vertrektermijn van 28 dagen verleend. Verweerder heeft dit besluit ingetrokken vanwege een motiveringsgebrek. De huidige feitelijke situatie verschilt niet met
de situatie ten tijde van het eerdere terugkeerbesluit. Verweerder heeft nu dus onterecht de vertrektermijn verkort naar nul dagen en had eiser opnieuw een termijn van 28 dagen moeten geven.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen heeft mogen opleggen. Uit de onbestreden en voldoende gemotiveerde zware en lichte gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd volgt namelijk het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. In die omstandigheid kan verweerder de vertrektermijn verkorten naar nul dagen.1
4. Overigens heeft eiser geen beroepsgronden ingediend tegen bestreden besluit 1. Dit besluit blijft dus in stand.
Bestreden besluit 2 (de maatregel van bewaring)
De bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser slechts de zware grond onder 3c heeft betwist.
6. De rechtbank is van oordeel dat de onbestreden zware grond onder 3b en de lichte grond onder 4c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond die ziet op de bewaringsgrond 3c behoeft daardoor geen bespreking. De beroepsgrond faalt derhalve.
Voortvarendheid
7. Eiser voert aan dat verweerder zijn uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Volgens hem heeft verweerder al op 20 januari 2021 een laissez-passer (LP) aangevraagd bij de Algerijnse autoriteiten. Deze aanvraag loopt inmiddels dus al zeven maanden. Als gevolg van deze duur had het in dit stadium op de weg van verweerder gelegen om frequenter dan één keer per maand rappelleren. Doordat verweerder dit niet doet, handelt hij onvoldoende voortvarend. Verder valt volgens eiser niet in te zien waarom verweerder de LP-aanvraag van 20 januari 2021 op 24 maart 2021 heeft ingetrokken en vervolgens op 4 juni 2021 een nieuwe LP-procedure heeft opgestart.
1. Op grond van artikel 62, tweede lid en onder a, van de Vw.
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Vanaf het moment dat eiser in bewaring is gesteld
- op 3 augustus 2021 dus -, dient verweerder voortvarend aan zijn uitzetting te werken. Omstandigheden die zich vóór 3 augustus 2021 hebben voorgedaan, kunnen niet raken aan de rechtmatigheid van de (voortduring van de) maatregel van bewaring. Dat verweerder op 24 maart 2021 een eerdere LP-aanvraag heeft ingetrokken, is daarom niet van invloed op de vraag of verweerder sinds 3 augustus 2021 voldoende voortvarend heeft gehandeld.
Verweerder heeft op 4 juni 2021 een nieuwe LP-procedure opgestart. Gelet op deze recente aanvraag heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om sinds 3 augustus 2021 frequenter te rappelleren dan hij heeft gedaan (namelijk één keer, op 4 augustus 2021). De beroepsgrond faalt daarom.
9. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
18 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.