ECLI:NL:RBDHA:2021:16399
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een vreemdeling en de beoordeling van voortvarendheid en inspanningsverplichting door de overheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, die stelt de Colombiaanse nationaliteit te hebben, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken. Eiser heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 30 augustus 2021 is eiser niet verschenen, maar heeft hij wel een afstandsverklaring ingediend. De rechtbank heeft onmiddellijk na de behandeling uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank overweegt dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist door eiser en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat het belang van de Staat bij voortzetting van de inbewaringstelling zwaarder weegt dan het belang van eiser bij opheffing van de maatregel. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 september 2021.