ECLI:NL:RBDHA:2021:16399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
NL21.13540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de beoordeling van voortvarendheid en inspanningsverplichting door de overheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, die stelt de Colombiaanse nationaliteit te hebben, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken. Eiser heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 30 augustus 2021 is eiser niet verschenen, maar heeft hij wel een afstandsverklaring ingediend. De rechtbank heeft onmiddellijk na de behandeling uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank overweegt dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist door eiser en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank concludeert dat het belang van de Staat bij voortzetting van de inbewaringstelling zwaarder weegt dan het belang van eiser bij opheffing van de maatregel. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13540
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. Op 30 augustus 2021 is een afstandsverklaring van eiser ingediend die is ondertekend door een complexbeveiliger van het Detentiecentrum Rotterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Colombiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1973.
2. Eiser is – aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie – op 20 augustus 2021 in het detentiecentrum op Schiphol in een bewaringsgeschikte omgeving geplaatst.
Bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Wel heeft eiser aangevoerd dat er geen sprake is van risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Dit heeft hij niet verder toegelicht of onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Voortvarendheid en inspanningsverplichting
5. Eiser voert verder aan dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld, omdat er nog geen vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. Ook had er gezien de voorafgaande detentieperiode al een laissez passer kunnen worden aangevraagd.
6. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het vertrekgesprek in principe op 30 augustus 2021 zal plaatsvinden. Dat betekent dat er tien dagen zit tussen de inbewaringstelling en het eerste vertrekgesprek. Uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)3 kan worden afgeleid dat een vertrekgesprek na de veertiende dag te laat is. In dit geval is deze termijn nog niet verstreken en kan dus niet gesproken worden van onvoldoende voortvarend handelen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen in de periode vóór de vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling toen eiser in strafrechtelijke detentie zat. Dat betekent dat er een belangenafweging gemaakt moet worden. Deze afweging valt uit in het nadeel van eiser. Daarvoor is van belang dat eiser in
1 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Bijvoorbeeld ABRvS, van 18 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:3202.
het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van een vals paspoort. Daarnaast is eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en heeft hij zich onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Deze gronden zijn voldoende gemotiveerd in de maatregel van bewaring. Dit betekent dat het belang van verweerder bij voortzetting van de inbewaringstelling zwaarder weegt dan het belang van eiser bij opheffing van de inbewaringstelling.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
01 september 2021

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.